Typisch Ligeti
György Ligeti (1923-2006) was 33 jaar toen hij in december van 1956 besloot om uit Hongarije weg te vluchten. Na een kort verblijf in Wenen – zijn latere thuisstad – kwam hij in Keulen terecht. Twee maanden eerder, op 23 oktober 1956, was in Budapest de Hongaarse Opstand uitgebroken om zich razendsnel over het hele land te verspreiden, tot het Sovjetleger de opstandelingen met veel bloedvergieten terugdreef. Ligeti werkte op dat ogenblik als docent harmonie, contrapunt en muziekanalyse aan de Franz Liszt Academie in Budapest. In de jaren 1940 had hij in diezelfde stad compositie gestudeerd bij Pál Kadosa, Ferenc Farkas, Zoltán Kodály and Sándor Veress. De Tweede Wereldoorlog sloeg daarbij een hiaat van enkele jaren. Nadat Ligeti zijn opleiding in 1949 had afgerond, ondernam hij een lange studiereis doorheen Roemenië. In het kielzog van Kadosa en Kodály verrichtte hij er etnomusicologisch onderzoek naar Hongaarse en Transsylvaanse volksmuziek, om nadien terug te keren naar Budapest.
In interviews, vele jaren later, vertelde Ligeti regelmatig over de verschillende vormen van onderdrukking die zijn leven vóór zijn ontsnapping naar West-Europa hebben getekend. Geboren in de Roemeense regio Transsylvanië in een Hongaars joods gezin, groeide hij op als vreemdeling in eigen land. De stad Cluj, waar het gezin zich op zijn zesde vestigde, maakte vanaf 1940 deel uit van Hongarije, maar de sfeer ten overstaan van de joodse bevolking was inmiddels ronduit vijandig. De Tweede Wereldoorlog vormde een gruwelijke periode van dwangarbeid en groot verlies – van Ligeti’s naaste familie overleefde alleen zijn moeder de oorlog. Nadien hield het Sovjetregime een repressieve greep op zowel het alledaagse als het artistieke leven.
In Keulen ging Ligeti aan de slag in de elektronische muziekstudio van de Westdeutscher Rundfunk (WDR). In sneltreinvaart maakte hij kennis met tal van toonaangevende componisten, hun muziek en de technieken die ze gebruikten. Het resultaat was een snelle ontwikkeling van zijn eigen componeertechniek. Voor klinkende ideeën die al jaren door zijn hoofd waarden, zo vertelt hij, vond hij in Keulen eindelijk muziektechnische houvast. Tegelijk hield hij een nuchtere afstand ten opzichte van de discoursen en theorieën die in de jaren 1950 opgang maakten binnen de avant-garde, zoals de soms hoog oplopende discussies over bv. serialisme, aleatoriek of elektronische muziek. Die houding zou hem de rest van zijn carrière typeren, zowel in zijn muziek als in hoe hij erover sprak. Over zijn pianoconcerto (1986), dat hij zijn ‘artistiek credo’ noemde, schreef hij letterlijk: ‘ik toon (hiermee) mijn onafhankelijkheid van de criteria van de traditionele avant-garde en van het modieuze postmodernisme.’
Doorheen zijn hele carrière, die zowat een halve eeuw omspant, componeert György Ligeti onmiskenbaar vernieuwende, hoogst originele muziek. Zijn stijl meandert grondig doorheen de jaren, maar blijft ook steeds herkenbaar als ‘typisch Ligeti’. Gevraagd naar zijn werkwijze antwoordt György Ligeti consequent dat hij componeert vanuit het klankbeeld dat hij zich verbeeldt.
Die al bij al erg eenvoudige stelling is een beetje ongewoon in de jaren 1950 en ’60. In die periode staan techniek en materiaalbehandeling nogal centraal, althans binnen de modernistische avantgarde. Voor Ligeti komt techniek ontegensprekelijk ná de verbeelding. Structurele elementen dienen ertoe om de ‘ruwe’ muziek te transformeren tot een consistent geheel.
Die structurele samenhang ent Ligeti op wat reeds aanwezig is onder het oppervlak van het oorspronkelijke idee. Zodoende evolueert zijn compositietechniek mee met de veranderingen in het klankbeeld dat zijn innerlijk oor kan boeien. En dat is voortdurend in beweging: muziek is voor de componist pas interessant wanneer ze niet alleen innerlijk consistent is, maar zich ook verhoudt tot de context waarin ze geschreven wordt. Wanneer, na verloop van tijd, een muzikaal idee ‘opgebruikt’ geraakt, is het tijd voor iets nieuws.