De sleutel is snelheid. Net zoals Koenig in de studio met zijn ‘Bewegungsfarbe’-techniek aangetoond had dat snelheid tot ‘stilstand’ kon leiden, bleek dat ook voor herhaalde ritmische patronen. Het is door de snelheid dat de toonopeenvolgingen in Atmosphères zich als clusters voordoen. Ritmische variaties in de verschillende partijen zorgen er wel voor dat de klankwolken geleidelijk aan transformeren, maar er wordt geen ritme als dusdanig waargenomen. De resulterende klank is een traag vloeiende massa. Daartegenover staat de compositie Continuum (1968) voor klavecimbel, waarin – net zoals in Poème Symphonique – de door ons waargenomen ritmische patronen de kern van het werk vormen. Hoewel continu in beweging worden de opeenvolgende korte noten in onze waarneming omgezet in iets statisch, zoals het (verknipte) landschap dat je ziet vanuit de trein. Dat de klavecimbel idiomatisch eigenlijk geen continue klank kan voortbrengen, maakte het instrument extra boeiend voor Ligeti.
De techniek die Ligeti hier gebruikt, namelijk het op quasi mechanische wijze herhalen van kleine groepjes met een bepaald aantal toonhoogten, noemde hij de ‘meccanico’-techniek, ingegeven vanuit zijn fascinatie voor mechanieken waarin een radartje loszit:
Na Krudy’s kortverhalen vormde ook Modern Times van Charlie Chaplin, één van Ligeti’s lievelingsfilms, een bron van inspiratie.
Het spel met de perceptie van de luisteraar is daarbij niet onbelangrijk. Ligeti zet in Continuum twee spiegelende melodische lijnen boven elkaar (de linker- en rechterhand), waarin korte patronen van gebroken akkoorden of toonladders met gelijke duurwaarden (allemaal achtste noten) in een snel tempo herhaald worden. Binnen zo’n korte cel noten kunnen zich twee soorten verschuivingen voordoen: er wordt een toon toegevoegd of weggenomen, of er wordt een toonhoogte veranderd, meestal met één toon hoger of lager. Deze minieme aanpassingen zorgen ervoor dat de resulterende melodie, waargenomen door de luisteraar, melodisch stijgt (als het aantal noten in het patroon vermeerdert) of daalt (als het aantal noten in het patroon vermindert). Een verandering van een toonhoogte binnen het patroon kan er ook voor zorgen dat je het begin en einde van de herhalende cel anders gaat waarnemen en je op ritmisch vlak een diversiteit gaat horen die in wezen niet in de partituur aanwezig is.
De klavicinist speelt in Continuum uitsluitend achtste noten, maar wat je hoort is veel complexer. Ligeti was een groot bewonderaar van de Amerikaanse componist Conlon Nancarrow en zijn Studies for Player Piano. Ze zetten Ligeti aan om op zoek te gaan naar manieren waarop dergelijke complexe ritmes wel gespeeld konden worden door muzikanten van vlees en bloed. Hij bestudeerde daarvoor honderden Transsylvanische en Hongaarse volksliederen, de Ars Subtilior, de polyritmische en polyfone structuren in de muziek uit Centraal-Afrika en de chaostheorie uit de wiskunde met de fractalen van onder andere Mandelbrot. Ligeti’s indrukken komen samen in Études pour Piano (1985-2001) (met zijn favorieten Chopin, Schumann, Liszt en Debussy als muzikale peetvaders). De eerste étude is meteen tekenend: Désordre. Een treffendere titel kan haast niet voor deze compositie, waarin de ingebouwde ongelijkheid van de melodische en ritmische frasen in de linker- en rechterhand het stuk totaal uit elkaar drijft. Dat de rechterhand alleen maar witte toetsen en de linkerhand alleen maar zwarte toetsen bespeelt, en beide handen zich dus in een andere tonaliteit bevinden, is al evenmin bevorderlijk voor de oriëntatie van de luisteraar.