KERSTERS Willem (1929-1998)

Willem Kersters werd geboren in Antwerpen op 9 februari 1929. Vanaf 1945 studeerde hij er aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium, waar hij achtereenvolgens eerste prijzen behaalde voor notenleer, harmonie en piano. Daarna vervolmaakte hij zich aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel bij Jean Louël (contrapunt), Jean Absil en Marcel Quinet (fuga), Marcel Poot (compositie) en René Defossez (orkestdirectie). Nadat hij het diploma muziekleraar had behaald, was hij enkele jaren werkzaam aan de athenea van Tienen, Leuven en Aarschot. Van 1961 tot 1968 bekleedde hij de functie van muziekprogrammaleider bij de Belgische Radio en Televisie, Gewestelijke Omroep Limburg. Vanaf 1962 was hij verbonden aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van Antwerpen, eerst als leraar harmonie, daarna ook als titularis van de compositieklas. Daarenboven werd hij in 1967 hoofdleraar theoretische vakken aan het Muziekconservatorium van Maastricht. Onder zijn leerlingen vinden we Alain CraensKoen DejongheJan De MaeyerLuc Van HoveWim Henderickx en Marc Verhaegen. In 1989 hield hij op met zijn pedagogische activiteiten aan deze twee conservatoria. Hij stierf op 29 december 1998 in zijn geboortestad.

Kersters behaalde als componist verscheidene nationale en internationale onderscheidingen, waaronder de Tweede Grote Prijs Graaf de Launoit in de Internationale Compositiewedstrijd Koningin Elisabeth in 1961 voor het ballet Triomf van de Geest (1959), de Prijs van de stad Triëste in 1963 voor zijn Tweede Symfonie (1963), en een bekroning van het Tweede Strijkkwartet (1964) in de Internationale Compositiewedstrijd voor Strijkkwartetten te Luik in 1965. In 1968 en 1972 werden hem, voor zijn gehele oeuvre, respectievelijk de Prijs Eugène Baie van het Provinciebestuur van Antwerpen en de Sabamprijs uitgereikt. Voor de Koningin Elisabethwedstrijd in 1978 componeerde hij het verplichte pianoconcerto. Eind 1990 werd Kersters tot lid verkozen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België.

 

Werkbespreking

Als componist heeft Kersters nooit lange tijd aan een bepaald systeem vastgehouden. Op basis van de harmonische en structurele vormgeving is zijn loopbaan in verschillende fasen te verdelen. Vóór 1960 is er sprake van een harmonisch zeer intuïtieve stijl, terwijl de structuur refereert naar vooraf vastgelegde en klassieke vormstructuren: sonatevorm, rondovorm, enz… Voorbeelden hiervan zijn Concertino voor hobo en strijkers (1953), Zes Liederen (1953-55), Sonate voor altviool en piano (1954), Sinfonietta voor kamerorkest (1955-56), Partita voor viool en piano (1956) en het ballet Parwati (1956). Laat-romantische en expressionistische kenmerken worden op een natuurlijke wijze vermengd. Invloeden van Bartók zijn onder andere terug te vinden in Divertimento per archi (1958). De titel alleen al verwijst naar deze componist.

Eind jaren 50 ontwikkelt Kersters een nieuwe compositietechniek die gebaseerd is op het principe van de tritonusverwantschap. Het gaat hier om een soort bitonaal stelsel, waarbij twee tonaliteiten op een tritonusafstand van elkaar volkomen worden verenigd in een autonome nieuwe tonaliteit. Deze harmonische vernieuwing was reeds intuïtief gegroeid in de werken uit het voorbije decennium. De harmonische basis van deze werken is terug te brengen tot hetzelfde akkoord, waarin de zevende en elfde boventoon de essentiële componenten zijn (bijvoorbeeld tegenover grondtoon c respectievelijk bes en fis). Het ballet Triomf van de Geest (1959) is het eerste werk dat volgens dit principe gecomponeerd is. Andere werken in deze techniek zijn Zes tweestemmige inventionen (1959), Twee preludes voor orgel (1961) en Psalmen (1962).

Door de snelle uitputting van dit systeem gaat Kersters al gauw op zoek naar nieuwe compositiemethodes. Zo schakelt hij in de jaren 60, na een grondige studie van de dodecafonie, over naar een vrije seriële schrijfwijze, waarin zijn theorie van tritonusverwantschap opgenomen wordt. Zijn Eerste en Tweede Symfonie (1963 en 1964), de Plechtige Ouverture (1963) en Concertmuziek (1964) zijn op deze wijze ontstaan.

De vierdelige Eerste symfonie is gebaseerd op 4 reeksen (één per deel). Het Adagio kan beschouwd worden als een breed uitgesponnen langzame inleiding; de twee hoofdthema’s van het Allegro molto zijn duidelijk herkenbaar en een climax wordt bereikt op de naam BACH; het Adagio is, wat de vorm betreft, geïnspireerd op een versierd koraal; een eenvoudige rondovorm ligt aan de grondslag van de Finale.

In de tweede helft van de jaren 60 ontwikkelt Kersters de “tonaliteit van de twaalftoonstoonladder”, wat betekent dat het tonale en het atonale principe met elkaar versmolten worden. De eerste toepassing hiervan is de Derde Symfonie (1967). Al wat bruikbaar is, zowel uit het verleden als uit de hedendaagse muziektaal, wordt op een organische wijze in dit nieuwe idioom geïntegreerd. In een werk als Drie preludes (1971) is er nauwelijks nog sprake van traditionele thematische verwerking. Het slagwerk krijgt hoe langer hoe meer een belangrijke rol toegewezen: het fungeert als kleurelement, onder andere in Capriccio (1972), of wordt gebruikt als zelfstandig instrumentarium, onder andere in Anaglyphos (1969) met zijn verrassende en boeiende klankcombinaties.

Met de wending van instrumentale naar vocale muziek neemt Kersters tegelijkertijd afstand van de dodecafone schrijfwijze, die hij ongeschikt acht voor koorwerk en vocale solopartijen.

Zo komt hij ca 1975 weer tot zijn uitgangspunt: een intuïtieve schrijfwijze. Deze wordt nu echter doorgetrokken op het vlak van vormgeving, zodat de structuur tijdens het componeren zelf ontstaat. In deze fase ontstaan grote vocale werken, zoals de Gezellesymfonie (1979, Vierde Symfonie) met altsolo op drie avondgedichten van G. Gezelle, Baas Gansendonk (1981), een opera in drie bedrijven naar H. Consciences Baas Gansendonck, en Het Zonnelied (1986) naar de Heilige Franciscus.

Voor zijn vocale werken gebruikt hij Nederlandse, Franse, Engelse, Catalaanse en Vroeg-Italiaanse teksten. De melodie volgt nauwgezet de woordaccenten van de tekst; zo komen frequent maatveranderingen voor om een bepaalde lettergreep op de eerste tel van de maat te kunnen plaatsen. Teksten van Paul Van Ostaijen genieten zijn voorkeur, onder andere in het grote kameroratorium De Feesten van Angst en Pijn (1996).

Kersters’ omvangrijk oeuvre telt meer dan 120 werken. Toch is, vooral naar het einde van de jaren 70, zijn compositorische activiteit aanzienlijk afgenomen, wat voornamelijk kan toegeschreven worden aan een grotere kritische ingesteldheid, waardoor de spontaniteit verminderde.

 

Werklijst

Balletten: Parwati (1956); Triomf van de Geest (1959); Halewijn (1973); Ulenspiegel de geus (1976)

Opera: Baas Gansendonk (1981)

Orkest: Sinfonia piccola (1958); Eerste Symfonie (1962); Plechtige Ouverture (1963); Tweede Symfonie (1963); Concertmuziek (1964); Derde Symfonie (1967); Contrasten (1969); Anaglyphos (1969); Capriccio (1972); Pianoconcerto (1978); Vierde Symfonie of Gezellesymfonie (1968); Vijfde Symfonie (1987); Vioolconcerto (1989); Idylle (1992); Contrasts II (1998)

Kamermuziek: Concertino (1953); Kwintet voor fluit, Engelse hoorn, klarinet, fagot en hoorn (1954); Sinfonietta voor kamerorkest (1955); Divertimento per archi (1958); Sinfonia Piccola (1958); Humoreske (1960); Eerste Strijkkwartet (1962); Tweede Strijkkwartet (1964); Drie Bagatellen voor strijkkwartet of strijkorkest (1965); Sinfonietta (1967); Meditation über den Namen BACH voor trompet in D en strijkers (1968); Variaties voor fluit, hobo, klarinet en fagot (1969); Kwartet voor klarinet, viool, altviool en cello (1971); Laudes voor koperblazers en slagwerk (1973); Sonatine voor hobo en piano (1974); Aveniana (1984); Ballade voor altsaxofoon en strijkers (1987); Sextet voor piano en strijkkwintet (1990); Sonate voor viool en piano (1993); Derde Strijkkwartet (1996); Concerto Filia Guilmin voor gitaar en kamerorkest (1997); Serenade nr. 2 voor strijkers, harp en slagwerk (1998)

Vocaal-instrumentaal: De geestelijke bruiloft (1955); Circuscapriolen (1959); La chanson d’Eve (1959); Psalmen (1962); Vier oudvlaamse liederen (1962); A Gospel Song (1965); Barbaarse dans (1970); Angst – een dans (1971); De dans der kristallen (1985); Het Zonnelied (1986); Huldegedicht aan Singer (1992); Canconetas voor Ana-Catarina (1994)

A capella-koor: Negen twee- en driestemmige kinderkoren (1963); Geishaliedjes (1964); Vissersliedje (1967); Melopee (1968); Duo Psalterii cantica (1968); Lentesuite (1984); Hulde aan Paul (1985); Frivole liedjes (1992); L’Enamorat di Deia (1992); Het Uur van Waarheid (1995); Stille; Nacht und Liebe (1995)

Solo-instrument: Twee preludes (orgel) (1961); Koraalfantasie (orgel) (1965); Kleine suite – Petite suite (orgel) (1967); Fantasia (orgel) (1967); Anaglyphos (percussie) (1969); Coïncidences (slagwerk) (1974); Variazioni (orgel) (1978)

Oratorium: A Hymn of Praise (1966); De Feesten van Angst en Pijn (1995)

 

Bibliografie

– M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, Nieuwe Muziek in Vlaanderen, Brugge, 1998
– H. HEUGHEBAERT, art. Willem Kersters, in Algemene Muziekencyclopedie, dl. 5, uitg. dr. J. ROBIJNS en M. ZIJLSTRA, 1981, p. 170-171
– G. HUYBENS, Een nieuw geluid…5: met werken van Kurt Bikkembergs, Luc Van Hove, Willem Kersters, Leuven, 1994
– Y. KNOCKAERT, Een gesloten cirkel, in Muziek & Woord, nov. 1998, p. 45-46
– L. LEYTENS, Het logische gevolg, in Muziek & Woord, april 1988, p. 30
– V. NEES, Willem Kersters en zijn dichters, in Muziek & Woord, jan. 1995, p. 2
– M. SCHECK, De suggestie van scheppen. Leven en werk van Willem Kersters (1929-1998), Koninklijke Vlaamse Academie van België, 2008
– J. VALKENBURG, Kersters Willem: Symphony No. 2 (1963), in M. DELAERE en J. COMPEERS, Contemporary Music in Flanders III: Flemish Symphonic Music since 1950, Leuven, 2006, p. 29-32
– D. VON VOLBORTH, Willem Kersters, in CeBeDeM en zijn aangesloten componisten, dl. 1, 1977, p. 173-176

 

Discografie

– IDYLLE VOOR HARP EN STRIJKERS (Convivium Musicum o.l.v. Jo Van Eetvelde; harp: Annemie Neuhard), CMP 1002
– CHORAL MUSIC SET TO TEXTS OF PAUL VAN OSTAIJEN (BRTN-Koor o.l.v. Vic Nees), VTP 92 032
– 3 Bagatellen voor stijkorkest (Kamerorkest Sinfonia o.l.v. Dirk Vermeulen ), MUSICA PER ARCHI, Eufoda 1138
– Concertino voor hobo en strijkers (Czech Virtuosi Chamber Orchestra o.l.v. Herman Engels; hobo: Piet Van Bockstael), MUSIC FOR OBOE AND ORCHESTRA, Phaedra – In Flanders’ Fields vol. 29, DDD 92029

 

 

© MATRIX
Teksten van Kris Gabriels en Bart Vanhecke
Laatste aanpassingen: 2019