PRINS Stefan (1979)

Stefan Prins werd op 20 mei 1979 geboren te Kortrijk. Reeds op zevenjarige leeftijd startte hij met pianolessen in de Stedelijke Muziekacademie van Borgerhout. Tussen 1997 en 2001 studeerde hij voor burgerlijk ingenieur aan de Vrije Universiteit Brussel. Daarna studeerde hij een jaar aan de Universitat Politecnica de Catalunya (Barcelona) waar hij de titel van Burgerlijk Elektrotechnisch Ingenieur in de Fotonica behaalde. Als pianist was hij toen al actief binnen de vrije improvisatiemuziek. Nadat hij afstudeerde als ingenieur (2002) begon hij met piano en compositie aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen en volgde tegelijkertijd de opleiding muziektechnologie bij Peter Swinnen aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel. Vanaf zijn tweede jaar in Antwerpen concentreerde hij zich volledig op de compositieopleiding. Tijdens het academiejaar 2004-2005 volgde hij, dankzij een beurs van de Vlaamse Gemeenschap, bijkomend een specialisatie aan de sonologie afdeling van het Koninklijk Conservatorium van Den Haag. Ook studeerde hij Cultuurfilosofie en Techniekfilosofie aan de Universiteit van Antwerpen en volgde verschillende masterclasses. In 2017 behaalde hij een doctoraat in de compositie aan Harvard University. Zijn promotor was Chaya Czernowin.

Reeds als jonge tiener componeerde Stefan Prins van achter de piano korte stukjes voor eigen gebruik. Tussen zijn twaalfde en twintigste stopte Prins met componeren omdat hij naar eigen zeggen geparalyseerd werd door de autoriteit van de Grote Componisten uit het heden en verleden. Via de hedendaagse muziek en de improvisatie kon hij zich van deze druk bevrijden. Met zijn strijkkwartet Zeven Metamorfosen werd hij in 2001 laureaat van de KBC-Aquarius wedstrijd voor compositie. In februari 2006 ontving hij de 2e prijs in de compositiewedstrijd van de Week van de Hedendaagse Muziek te Gent met Erosie (Memory Space #1). Niet alleen in België, maar ook in het buitenland ontving hij belangrijke prijzen, waaronder de “Impuls Composition Competition Award” (Graz, 2009), het “Staubach Honorarium” (Darmstadt, 2009) en de “Kranichsteiner Musikpreis für Komposition” (Darmstadt, 2010). Daarnaast werden verschillende van zijn werken geselecteerd door ISCM-Vlaanderen als Vlaamse inzendingen voor de ISCM World Music Days. In 2012 werd hij door de Vereniging van de Belgische Muziekpers uitgeroepen tot Jonge Musicus van het jaar, gevolgd door de ISCM Young Composers award in 2014. Nog eens twee jaar later kreeg hij de Kunstpreis Berlin für Musik, wat aangeeft dat zijn muziek meer en meer wordt opgemerkt in het buitenland.

Stefan Prins is op vele vlakken muzikaal actief. Zowel als improvisator (piano, amplified objects en live-electronics), als uitvoerend musicus en als componist, verwerft hij naam en faam in het Vlaamse muzieklandschap en ver daarbuiten. Zijn composities zijn vaak in opdracht van gerenommeerde ensembles geschreven. Sinds 2004 werkt hij als componist en uitvoerder samen met Champ d’Action. Maar ook in andere formaties en ad-hoc groepen is Stefan Prins aan het werk. Zo vormt hij regelmatig een duo met shakuhachi speler Horacio Curti en werkt hij nauw samen met improvisatiemuzikanten Joachim Devillé en Thomas Olbrechts, met wie hij in 2002 het collectief reFLEXible oprichtte. Samen met Pieter Patthynssens is hij artistiek leider van Nadar Ensemble. Stefan Prins geeft regelmatig les en workshops in compositie, interdisciplinaire samenwerking en improvisatie. Hij was als docent te gast tijdens de Ferienkurse in Darmstadt (2016), de Impuls Academy in Graz (2017), Mixtur Festival (2019), en is een vaste waarde tijdens de Nadar International Summer Schools. Sinds 2018 is hij gastdocent compositie aan de Hochschule für Kunste Bern en de Norwegian Academy for Music Oslo. Sinds maart 2020 is hij professor compositie en directeur van de elektronische studio aan de Hochschule für Music ‘”Carl Maria Von Weber” in Dresden.

Zijn muziek wordt uitgevoerd door internationaal actieve ensembles uit Vlaanderen (Nadar, Ictus, Champ d’Action), maar ook meer en meer door musici uit de hele wereld (Klangforum Wien, Ensemble Mosaik, Ensemble Recherche, Mark Knoop, en vele anderen). Podia waarop Prins’ muziek te horen is, zijn onder andere de Donaueschinger Musiktage, de Wittener Tage für Neue Kammermusik, de Darmstadt Ferienkurse, Ultima Festival Oslo, Wien Modern, Ars Musica, Transit Festival, Huddersfield Contemporary Music Festival, en Musica Viva Festival.

 

Werkbespreking

No habrá una sola cosa que no sea una nube (2002-2003) kan volgens Prins gezien worden als zijn opus 1. Reeds hier begint zijn zoektocht naar een actuele en zinvolle relatie tussen componist, partituur, uitvoerder, luisteraar en maatschappij. In deze partituur gebruikt Prins in functie van het beoogde klankresultaat verschillende notatiewijzen naast elkaar. Zo gebruikt hij in sommige delen de traditionele ritmische notatie, terwijl hij in andere delen een tijdsnotatie gebruikt. In het vijfde deel integreert Stefan Prins een aantal vrijheden voor de muzikanten. Zo wordt de synchronisatie tussen verschillende partijen vaak niet exact bepaald en krijgen de uitvoerders binnen hun eigen partij ook vrijheden op het vlak van duur, herhalingen, melodisch materiaal, enz. Hoewel reeds in deze compositie de tendens naar een hedonistische omgang met klank aanwezig is, zal hij pas in zijn Etude intérieure #1(2004) de zoektocht naar de betekenis van klank als compositorische bouwsteen starten. Dit werk heeft eveneens een andere constante, die we ook wel vaker bij Prins aantreffen, namelijk het permanent in vraagstellen van bestaande mechanismen, tradities, denk- en werkwijzen. Zo stapt Stefan Prins in Etude intérieure #1 af van het traditionele gebruik van muziekinstrumenten. Hij gebruikt de gehele piano als klankproducerend voorwerp. Met knikkers gaat hij rechtstreeks op de snaren spelen. Zo verkrijgt hij een nieuw, omvangrijk klankuniversum. Hiervoor werkt Prins een eigen notatiesysteem uit, waarin hij niet vanuit een absoluut maar van een relatief toonbegrip vertrekt. Het op zoek gaan naar de ideale notatiesystemen bij het door hem vooropgestelde klankresultaat, zal vanaf dan een belangrijk kenmerk van zijn compositiewijze worden. Een derde belangrijk en nieuw aspect in Etude intérieure #1 is het onderzoek naar de werking van het geheugen in de tijd. Dit wordt één van de structurele parameters van dit werk. De bewuste betiteling étude is te interpreteren als een commentaar op (en knipoog naar) de muziekhistorische traditie. Een étude was een virtuoos pianowerkje dat een bepaalde technische moeilijkheid tot doel nam. In deze compositie is er echter sprake van een abstrahering van die technische virtuositeit door volledig af te stappen van de traditionele manier van spelen. Een laatste, niet onbelangrijk, element is het visuele of muziektheatrale aspect. Ook hierin komen Prins’ ervaringen als improvisatiemuzikant naar boven. In Erosie (Memory Space #1) (2005) koppelde Stefan Prins het fenomeen erosie aan de manier waarop het menselijke geheugen functioneert. Met de computer maakte hij een algoritme dat het proces van vergeten en zich herinneren moest weergeven. Voor het eerst gebruikt Prins de computer als vormgevende factor van de compositie.

In Memory Space #2 (2006) bouwt Prins op ditzelfde algoritme verder, werkt dit verder uit en voegt er ditmaal ook live electronics aan toe. In dit werk zijn verschillende lagen van geheugen te onderscheiden. Eerst en vooral is er het geheugen van de componist, dat in de partituur is weergegeven. Ten tweede is deze compositie opgevat als een concertant werk voor blokfluit en kwartet. De blokfluit reikt het meeste muzikale materiaal aan, terwijl het kwartet fungeert als een reservoir waar het materiaal in terecht komt, net zoals het in iemands geheugen zou doen. Verder is er ook het geheugen van de uitvoerder dat gevormd wordt tijdens het instuderen en spelen van de partituur. Ook dit wordt door de componist benut. Door lege plaatsen, ‘memory spaces’, in de partituur te laten, geeft hij de uitvoerders de kans te improviseren met materiaal dat zich in hun geheugen gevestigd heeft. Last but not least is er het technologische geheugen. Het digitale, perfecte geheugen wordt ‘gevuld’ tijdens de uitvoering en kan zo bepaalde passages (getransformeerd) reproduceren tijdens het verdere verloop van de compositie.

Het moge al wel duidelijk zijn dat improvisatie een essentieel element vormt van Stefan Prins’ muzikale denken. In Ventriloquium (2006) wil hij de grenzen tussen improviseren en uitvoeren nog verder aftasten. De keuze voor een hybride ensemble van zowel klassieke als improviserende muzikanten is vanuit dit uitgangspunt te verklaren. Ook draagt deze compositie, zoals meerdere werken van Stefan Prins, een culturele en maatschappelijke betekenis in zich. De gedachte achter deze compositie is afkomstig van een tekst van Derrida, waarin deze stelt dat het onmogelijk is te improviseren. Volgens Derrida vallen we altijd terug op ‘namen’ die in ons geheugen en in onze cultuur voorgeprogrammeerd zijn. Prins wil via het in vraag stellen van de mogelijkheid tot improviseren nadenken over hoe je als individu een positie kan innemen in een overkoepelende structuur of maatschappij (in dit geval de compositie). Hij geeft de twee improviserende musici enkele zeer algemene speelinstructies die hun positie binnen het geheel omschrijven. De klassiek geschoolde musici krijgen een overwegend traditioneel uitgeschreven partituur, waarin op welbepaalde momenten openingen komen die een interactie met de improviserende musici moet toelaten. Net in die verschillende vormen van interactie schuilt Prins’ onderzoek naar de positie van het individu in een overkoepelende eenheid. Net als in zijn andere werken wil Prins afstappen van de hiërarchische structuur van componist-partituur-muzikant. Hij pleit als het ware voor een groter engagement zowel bij componist als uitvoerder en voor het belang van de samenwerking met de uitvoerder als gelijkwaardige partner. In zijn werk wil hij de maatschappij en de relatie tussen individu en maatschappij (dus ook technologie) van vandaag op een metaforische en muzikale manier bevragen.

Dit technologische aspect komt aan bod in de Fremdkörper-cyclus. De cyclus is geïnspireerd op het moment van de zogenaamde technologische singulariteit, waar intelligentie en kunstmatige intelligentie gelijk aan elkaar zouden komen te staan. De idee dat de vooruitgang van de techniek uiteindelijk de mens voorbij zal streven staat aan de basis van de driedelige cyclus voor wisselende ensemblebezetting en live electronics. Het woord Fremdkörper, vertaald als vreemd object of indringer, heeft in deze context verschillende betekenissen: enerzijds is de technologie ten opzichte van het lichaam een “Fremdkörper”, maar anderzijds is ook het lichaam ten opzichte van de technologie een indringer. In Fremdkörper #1 (2008) heeft elk instrument daarom zijn technologische pendant. Dat kan een versterker zijn, maar ook een op voorhand opgenomen soundtrack van het instrument zelf. Het instrument en zijn verlengstuk spelen in het begin nog afwisselend, maar naarmate de compositie vordert versmelten ze gaandeweg met elkaar tot er enkel nog een lichaam overblijft. In tegenstelling tot Fremdkörper #1, waar de klanken enkel afkomstig zijn van de instrumenten zelf, gebruiken Fremdkörper #2 (2010) en Fremdkörper #3 (2010) respectievelijk gemanipuleerde audiofragmenten van het internet en intro’s van Michael Jackson. Daarnaast gebruikt Stefan Prins in de Fremdkörper-cyclus alledaagse voorwerpen als muziekinstrumenten. Op deze manier plaatst hij niet alleen de alledaagse voorwerpen, de zogenaamde Fremdkörper, in een nieuwe context, maar stelt hij ook het traditionele muziekinstrument in een nieuw licht.

Het werken met compositiecyclussen blijft ook in het tweede decennium van de 21ste eeuw terugkomen. Na Piano Hero #1 en #2 in 2011 volgt in 2016 Piano Hero #3 en een jaar later #4. In deze composities staat de ontkoppeling van actie en reactie centraal, iets wat we met een meer maatschappijkritische ondertoon ook terugvinden in Generation Kill. Prins werd getroffen door de impact van sociale media en video op de manier waarop een conflict zoals de Arabische Lente beleefd wordt in de hele wereld. De alomtegenwoordigheid van camera’s bleek in 2011 ook uit een onderzoek in het Verenigd Koninkrijk dat aangaf dat er per 32 inwoners een veiligheidscamera te vinden is. Een ander aspect van de manier waarop live beelden onze maatschappij veranderen is het gebruik van onbemande drones in oorlogssituaties. Militaire operaties kunnen vanop eender welke plek uitgevoerd worden. In Generation Kill maken de muzikanten gebruik van spelconsoles, en wordt de loskoppeling van realiteit en virtualiteit gethematiseerd. Muzikanten worden geconfronteerd met opgenomen en gemanipuleerde beelden van zichzelf en elkaar, en wie aan de game controller zit heeft de macht in handen.

De aandacht voor het lichamelijke die in Fremdkörper naar voren kwam, komt terug in composities zoals I’m your body (2013), Flesh+Prosthesis #1 en #3 (2013/2014), Hände ohne Orte (2016-17) en This Body Functions Effectively (2019), een atypische compositie voor hoorn solo, zonder technologische snufjes.

 

Werklijst

Kamermuziek: Youth works for piano (1990-1991); Notturno for string quartet (2000); Zeven Metamorfosen voor strijkkwartet, teruggetrokken (2002); In memoriam Luciano Berio (deel uit No habra una sola cosa que no sea una nube) voor inside piano en fagot/contrafagot (2003); No habra una sola cosa que no sea una nube voor piano en houtblaaskwartet (fluit/piccolo, hobo, klarinet/basklarinet, fagot/contrafagot) (2004); Etude intérieure #1 voor piano en knikkers (2004); inDEPENDENCE voor strijkkwartet, teruggetrokken (2004); Erosie (Memory Space #1) voor altviool en bayan/accordeon (2005); This Body Functions Effectively voor hoorn (2019).

Kamermuziek met live electronics: Memory Space #2 voor blokfluit, piano, elektrische gitaar, percussie, contrabas en live electronics (2006); Ventriloquium voor cello, elektrische gitaar, percussie, 2 improviserende musici en live electronics (2006); Not I voor elektrische gitaar en live electronics (2007); Ensuite voor cello solo (2008); Fremdkörper voor fluit/piccolo, elektrische gitaar, percussie, cello en live electronics (2008); Körper voor kamerorkest (2009)
; Infiltrationen (Memory Space #4) voor elektrisch gitaatkwartet en live electronics (2009); Plug ’n Play voor laptop en groot ensemble (2010); Fremdkörper #2 voor sax/klarinet, percussie, piano, elektrische gitaar en live electronics (2010)
; Fremdkörper #3 (mit Michael Jackson) voor 10 instrumenten en sampler (2010); Piano Hero #1 voor midi-keyboard, webcam, live video en live electronics (2010); Piano Hero #2 voor midi-keyboard, vleugelpiano, webcam, live video en live electronics (2010); Hybridae voor vast medium (acht kanalen) (2012); Generation Kill voor cello, percussie, elektrische gitaar, viool, 4 muzikanten met gamecontrollers, 4 videoprojecties en live electronics (2012); Generation Kill – offspring 1 voor percussie, cello,  muzikanten met gamecontrollers, 2 videoprojecties en live electronics (2012); Flesh+Prosthesis #1 voor tenorsax, percussie, piano, elektrische gitaar, vierkanaals soundtrack (2013); I’m your body voor 14 muzikanten en vierkanaals soundtrack (2014); Mirror Box (Flesh+Prosthesis #3) voor sopraan- en tenorsax, percussie, piano en elektronica (2014); Mirror Box Extensions voor 7 muzikanten, elektronica en video (2015); Infiltrationen 3.0 voor strijkkwartet, 2 muzikanten met FX pedalen en live-elektronica (2016); Piano Hero #3 voor piano en live elektronica (2016); Hände ohne Orte voor (bas)klarinet, percussie, piano, cello en soundtrack (2017); Piano Hero #4 voor midi-keyboard, elektronica en video (2017); Third Space voor 10 muzikanten, dirigent en live elektronica (2018); inhabit_inhibit voor feedback-versterkte muzikanten, 4 gespatialiseerde kwartetten en live elektronica (2020).

Multimediale projecten: A Room Without a View, een soundscape (2004); Schling!, een electroakoestische performance-installatie (2005) (ism Frederik Croene en Eva-Maria Bogaert); Memory Space #3 voor trompet/bugel en live electronics (2006) (op choreografie van Natascha Moschini en Dorothée Depeauw); FITTINGinSIDE (2007).

 

Bibliografie

Stefan Prins: Vom Ingenieur zum Elektro-Freak, in Luzerner Zeitung, 20.02.2020.
– Nadar combineert muziek en film met samples als uitgangspunt, in Oorgetuige, 2012.
– Kijk! Muziek, in Cobra, 2011.
– Speelkamer vol snaren en snoertjes, in Cobra, 2010.

 

Discografie

Composities:
–    Etude intérieure #1 (Stefan Prins), Champ d’action 2004.
–    Ventriloquium (Champ d´Action en collectief reFLEXible), Transit world premieres 2006.
–    Memory Space #2 (Champ d’action and Tomma Wessel), CD-A 006 Champ d’action 2008.
–    Fremdkörper #1-3, Ensuite, Not I, Etude Intérieure #1, Erosie (Memory Space #1), Infiltrationen, Ventriloquium, This is it! (Nadar Ensemble, Klangforum Wien, Nikel Ensemble, Champ d´Action en collectief reFLEXible, Zwerm, Agartha, Matthias Koole, Pieter Matthynssens, Stefan Prins), Sub Rosa 2012.
–    Generation Kill (Nadar Ensemble), Neos 2013.

Vrij geïmproviseerde muziek:
–    ShadowS (duo met Horacio Curti), Ipso Facto Records 2001.
–    Three improvisations for piano solo, Ipso Facto Records 2002.
–    One to free for (trio met Thomas Olbrechts en Joachim Devillé), Disque Flexible 2002.
–    [zonder titel] (Duo met Horacio Curti), Ipso Facto Records 2002.
–    Realgar (Collectief reFLEXible), Amirani Records 2008.

 

Uitgever

In eigen beheer

 

Links

Componistenportret Stefan Prins op Champ d’Action

 

 

© MATRIX
Teksten van Bianca Van Roosbroeck, Sara Smalbrugge en Klaas Coulembier
Laatste aanpassingen: 2020