LAPORTE André (1931)
André Laporte werd geboren op 12 juli 1931 te Oplinter, nabij het Vlaams-Brabantse Tienen. Op muzikaal vlak was hij een autodidact en maakte hij zich snel het piano-, klarinet- en orgelspel eigen, terwijl hij gretig kennis nam van de nieuwe muziek via de radioprogramma’s van Paul Collaer, Louis De Meester, Vic Legley en David Van de Woestijne, net als zijn generatiegenoot Karel Goeyvaerts.
Na zijn humaniora trok hij naar het Interdiocesaan Hoger Instituut voor Kerkmuziek (kortweg Lemmensinstituut) te Mechelen, waar hij les kreeg van Edgard de Laet, Flor Peeters (orgel) en Marinus De Jong (piano, contrapunt, fuga). Tussen 1953 en 1957 was hij ook student aan de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven) waar hij Moderne Wijsbegeerte en Musicologie volgde. Hij rondde zijn studie in de musicologie af met een vergelijkende studie tussen Ludus Tonalis en de Unterweisung im Tonsatz van Paul Hindemith. In 1953 ging hij als leraar muzikale opvoeding en esthetica aan de slag aan de (Brusselse) Middelbare Normaalschool van het Sint-Thomasinstituut. In diezelfde periode componeerde hij zijn eerste stukken, volksliedbewerkingen in de lijn van Hindemith en Bartok, een pianosonate en orgelmuziek.
Hij leerde intussen de muziek kennen van Schönberg, Stravinsky en Messiaen en nam tussen 1960 en 1964 jaarlijks deel aan de Internationale Ferienkurse in Darmstadt en in ’64 en ’65 ook aan de Kurse für Neue Musik te Keulen. Bij die gelegenheden leerde hij de toonaangevende figuren van de Nieuwe Muziek kennen (Boulez, Maderna, Berio, Ligeti, Stockhausen, Kagel, Gielen). Zoals zovele Belgische componisten komt ook hij (in 1963) terecht bij de BRT (nu VRT), eerst als producer, later als programmacoördinator, tenslotte als productieleider van het BRT Filharmonisch Orkest (’89), en uiteindelijk als directeur Artistieke Ensembles (’93 tot ’96), functies waarbij hij omringd werd door mensen als D. Van de Woestijne, V. Legley, K. Goeyvaerts, L. De Meester, B. Buckinx, W. Westerlinck en L. Brewaeys. Een functie ook waarin hij “hoogtepunten in de hedendaagse muziek” en “jonge Belgische vertolkers” in de ether kon laten gaan. Samen met de mensen van het (dankzij de BRT pas opgerichte) Instituut voor Psychoakoestica en Elektronische Muziek (IPEM) stichtte hij in 1963 de werkgroep SPECTRA die tot ’67 bestaan heeft.
Ook in het muziekonderwijs verdient Laporte zijn sporen. In 1968 al wordt hij leraar van het nieuwe vak “Nieuwe Technieken” aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel, pas later krijgt deze onderwijstaak vastere vorm bij zijn aanstelling als docent muziekanalyse, vormleer, harmonie en contrapunt-fuga. In 1988 wordt hij docent compositie en later wordt dit aangevuld met een opdracht als buitengewoon docent compositie aan de Muziekkapel Koningin Elisabeth (in Waterloo). Onder zijn leerlingen dienen wij Luc Brewaeys, Daniël Capelletti en Peter Swinnen te vermelden.
In 1972 richtte hij samen met Herman Sabbe een nieuwe Belgische afdeling op van de “International Society for Contemporary Music” (ISCM), waarvan hij tot 2007 voorzitter was.
Hij werd lid van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België (91), lid van de Muziekraad voor Vlaanderen, ondervoorzitter van de Unie van Belgische Componisten. Hij won verschillende prijzen. Naast de Lemmens-Tinel prijs won hij in 1976 de Prix Italia met zijn oratorium La Vita non è sogno. De creatie van dit werk op het Festival van Vlaanderen 1972 in Gent trok de aandacht van de assistent Gerard Mortier, die hem later als intendant van de Munt om een opera zou vragen. Zijn werk kende opvoeringen in binnen- en buitenland en zijn Kafka-opera Das Schloss, die in december 1986 in de Munt werd gecreëerd, beleefde in 1991 zijn Duitse première in het Saarländisches Staatstheater te Saarbrücken.
Laporte was in 2001-2002 gastprofessor aan het Orpheusinstituut. In 2003 ontving hij de Visser-Neerlandia-Prijs. Transit voor 48 strijkers uit 1978-79 vormde tijdens het Transit festival van 2004 het uitgangspunt voor compositieopdrachten aan Petra Vermote, Pieter Schuermans en Maarten Buyl. In 2006 werd hij tijdens de ISCM-Music Days in Stuttgart door de algemene vergadering van deze vereniging verkozen tot erelid. Ook werd hij in datzelfde jaar erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Kunsten en Wetenschappen. In 2008 ontving hij van de Belgische Muziekpers de René Snepvangersprijs en in 2013 de Klara Carrièreprijs.
Werkbespreking
De vroegste werken van Laporte (volksliedbewerkingen, sonate voor piano,…) kunnen onder de noemer gebruiksmuziek en jeugdwerk geplaatst worden en vertonen een neoclassicistische stijl.
Vanaf het begin van de jaren ’60 ondergaat hij dan invloed van de Nieuwe Muziek en vindt een evolutie plaats in het werk, merkbaar vanaf Sequenza I tot het meerlagige La vita non è sogno. Qua stijl zoekt hij aanvankelijk naar een evenwicht tussen intellectuele en technische kennis en intuïtie. Geleidelijk bereikt hij zo zijn herkenbare expressief-narrratieve muziekstijl, waarbij hij universele aspecten van het menszijn (zoals groei, mysterie, climax, loutering, extase en catastrofe) tot uitdrukking brengt in muzikale symbolen. Zijn muziek brengt dan telkens weer een verhaal over een al dan niet tragische handeling. De eerste aanzetten daartoe zijn al te merken in vroege werken zoals Jubilus, Ascension, De Profundis en Icarus’ flight en blijft bewaard in Das Schloss, waar de verhaallijn telkens langzaam, geduldig groeit naar een (korte) climax, waarna het geheel wordt afgebroken en gevolgd wordt door een kort afbouwend, zelfs neerzijgend slot. In Icarus’ flight begint de piano, omstuwd door 12 instrumenten. Geleidelijk komt de pianopartij los van de rest, waarna een hectische climax volgt, om daarna neer te storten met een reminiscentie aan Wozzecks “Wir arme Leut”.
Qua sonoor materiaal valt Laporte terug op het traditionele instrumentarium, met consequente implementatie echter van hedendaagse speeltechnieken en effecten (b.v. dubbeltonen bij blazers, slageffecten bij strijkers,…). Een enkele keer vult hij dit aan met elektroakoestische bronnen (b.v. Harry’s Wonderland voor basklarinet en twee tapes, of de realistische oorlogsscènes uit La vita non è sogno). Ook de manier waarop hij de menselijke stem aanwendt, is zeer gevarieerd (b.v. lyrische zang, metrische spreekstem, geroep, glissandi, spreekkoor, Sprechgesang, Sprechstimme) en dit in functie van het (al dan niet verzwegen) programma.
Ook in de wijze waarop hij het stemmenweefsel organiseert is er een zekere evolutie merkbaar. Geleidelijk aan besteedde hij minder aandacht aan de individuele samenklanken en verschoof zijn interesse naar de globale klankkleur en naar de expressieve waarde van opeenvolgende klankvelden (b.v. Transit, Icarus’ flight). Om een dergelijk klankveld gestalte te geven, maakt hij keuzes uit een ruime waaier van mogelijkheden, gaande van klassieke grote drieklanken tot clusterreeksen.
Expressie bekomt hij in zijn werk ondermeer door de intense tekst-muziek relatie. Onmiddellijk dient hieraan te worden toegevoegd dat deze tekst daarbij niet woordelijk aanwezig hoeft te zijn. Laporte put uit een groot persoonlijk arsenaal van toonsymbolisering, toonschildering en stijldiversiteit. Dit is ondermeer merkbaar aan de aanduidingen (largo misterioso, adagio like a lullaby, espressivo…), het gebruik van Leitmotive, het aanwenden van diverse componeertechnieken (contrapunt, klassiek, dodecafoon, serieel, punctueel, statistisch, bruïtistisch, …), steeds in functie van de psychologische uitdieping van het verhaal. Er kan zelfs gesproken worden van een “stile affettuoso”. Sabbe noemde hem een mimeticus (omwille van het samenvallen van fysische en psychische realiteiten).
Evenzeer is hij een eclecticus, mede door het aanwenden en verwerken van vele citaten, vaak uit Berg en Wagner (Das Schloss), ook uit Mozart (Nachtmuziek) en vele anderen. Voor Laporte zelf is componeren niets anders dan de hedendaagse tijdsgeest met de actuele middelen van de muzikale techniek tot uitdrukking brengen, of nog, de kunst van het “bene modulandi”, het zorgvuldig ordenen en bewerken van klanken. Omwille van esthetische bekommernissen zijn verregaande avantgardistische experimenten niet aan hem besteed, en ook het integrale serialisme (“technisch academisme voor ingewijden”) bleef hij vermijden.
Een paar concrete voorbeelden mogen verdere verduidelijking brengen. In Nachtmuziek vertrekt hij van een ambigue opvatting van het begrip “nacht”: nacht als kosmisch gebeuren en nacht zoals subjectief ervaren. Daaraan koppelt hij twee contrasterende schrijfwijzen. De kosmische sfeer wordt op een atonale manier weergegeven met een continue stroom van geleidelijk evoluerende klankvelden in de strijkers, soms onverwacht doorbroken door flitsen vanuit de kopers en het slagwerk. De humane ervaring wordt gekenmerkt door flarden uit Eine kleine Nachtmusik van Mozart. Deze twee opvattingen verschijnen eerst in onderling conflict (hard contrasterend), lijken dan te komen tot een zekere graad van interactie maar uiteindelijk eindigt het stuk na een heftige climax in de chaos en tijdloosheid van de kosmos.
La vita non è sogno bestaat uit een verzameling gedichten van Salvatore Quasimodo over eenzaamheid, oorlog, melancholie in combinatie met een tekst van Marinetti (Bombardimento di Andrianapoli). In het geheel zit een verhaallijn vertrekkend van conflict over catastrofe naar loutering toe. De muziek geeft aan de teksten een extra dimensie door de orkestratie en uitbeeldende klankeffecten (laarzencadans, paardengetrappel,…), in combinatie met de expressieve aanwending van de menselijke stem (de recitant onderstreept het poëtisch gehalte van de teksten, de soli zijn zeer lyrisch en het koor (8 tot 32 stemmig) geeft vorm aan de dramatische inhoud (spreekkoor op de tekst over het bombardement)).
Transit is een verzameling van overgangen, zowel op het niveau van klankmateriaal (hoog, laag, strijken, tokkelen, flageolet, slageffecten…), van vormontwikkeling (telkens andere klanklagen met andere ritmische patronen) als van historische context (tonaal, atonaal, ruis, klank, stilte) met als rode draad opbouw en afbraak binnen ieder veld wat op het einde van de partituur voert naar een veralgemeende stilte.
Zijn geliefde levensthematiek komt terug in de opera Das Schloss. De opera voert een mens op in een hem vijandige wereld. K., de revolutionaire hoofdfiguur staat tegenover de conservatieve wereld van het Slot. Dit Slot is enkel te bereiken via een labyrint (bureaucratie) waarin K. uiteindelijk voorgoed zal inslapen. Laporte schreef deze opera voor een 15-tal solisten en een uitgebreid orkest. De personages worden muzikaal ondersteund door Leitmotive, die meeëvolueren met de karakters en de dramatische inhoud. Reminiscenties aan andere componisten, maar ook aan zichzelf, zijn talrijk. Soms zijn het letterlijke citaten (vooral Wagner: Slot-Walhalla, zoektocht K.-zoektocht naar de Graal, K.-Parsifal), vaker zijn het stilistische verwijzingen (vooral naar Berg). Op het einde, waar K. inslaapt, gebruikt Laporte een fragment uit Transit, waarmee hij verwijst naar de transitie van geluid naar stilte. Ook De ekster op de galg en Testamento de Otoño lopen uit in stilte, daar waar taal en zelfs muziek tekortschieten om de tegenstellingen in het leven uit te drukken.
Fantasia-Rondino con tema reale voor viool en orkest is een voorbeeld van een minder zwaar beladen werk. De fantasia begint in de stijl van de Berceuse van Debussy (Adagio like a lullaby), na een signaal in hoorns en trompetten. Later komt het “Tema B” in de viool en klarinet. Het “Tema reale” is gebaseerd op de namen van drie vorstenparen (Albert I-Elisabeth, Leopold-Astrid, Fabiola-Boudewijn), met een reminiscentie aan de nationale hymne in hobo, piccolo en militaire trom. Het Rondino heeft een hoger tempo en is virtuoser en technischer dan de losse en rapsodische fantasia en eindigt zoals zo vaak bij Laporte met een slotclimax.
Toccataglia sul nome di Herman Sabbe is een kort werk voor piano. Het werd in 2002 geschreven voor pianist Jan Michiels. De titel Toccataglia is een samentrekking van “toccata” en “passacaglia”. Deze termen hebben betrekking op respectievelijk het virtuoze karakter en de structuur van het werk. De thematische basis is een soggetto cavato op de naam van musicoloog Herman Sabbe: b (H), e (Erm), a (An), es (S), a (A), bes (B), bes (B), e (E). Toccataglia valt uiteen in twee delen: een korte introductie van 13 maten en de eigenlijke toccataglia (61 maten). In de impressionistisch aandoende introductie wordt het motto voorgesteld in de bovenstem. Het motto verschijnt als een arpeggio-achtige figuur in verschillende octaafliggingen. De onderstem wordt in de eerste maten gevormd door vier terugkerende drieklanken, die meestal verschijnen als lange pedaaltonen. In de cadenserende fase van deze introductie, vanaf maat 7, is vooral het terugkerende dominant septiemakkoord op do opvallend. Wanneer in maat 14 de toccataglia begint, verhuist het Herman Sabbe-motief naar de onderstem, waar het behandeld wordt als een ostinato van precies één maat 8(5+3)/8. De toccataglia is onder te verdelen in vier kleinere delen en een slot. De vier middendelen worden elk gekenmerkt door (vooral) een specifieke ritmiek in de bovenstem. Voor het eerste deeltje is dit een syncopische ritmiek. Daarbij bestaat de bovenstem op een enkele uitzondering na volledig uit driestemmige akkoorden. In het tweede segment verloopt de bovenstem volledig in zestiende noten. De textuur evolueert van van éénstemmigheid geleidelijk naar meerstemmigheid, waarbij de eerste zestiende noot telkens driestemmig is en de tweede éénstemmig. In het derde segment verschijnen triolen van zestienden samen met een achtste noot. De geleidelijke versnelling zet zich verder in het vierde deeltje, waar boven elke achtste van het ostinato vier tweeëndertigste noten verschijnen, samen met een achtste noot. Vanaf maat 56 begint het korte slotgedeelte en wordt het ostinatopatroon – althans wat betreft het ritme – verlaten. Het motto komt nu in kortere notenwaarden voor in de onderstem en verdwijnt uiteindelijk in de voorlaatste maat. Hierbij blijft slechts één stem over, die op de tijd van één maat van het hoge naar het lage register evolueert.
Werklijst
Opera: Das Schloss (1981-85)
Orkest: Nachtmuziek (1970-71); Transit (1978-79); Orkestsuite I “Das Schloss” (1987); Orkestsuite II “Das Schloss” (1988); Fantasia-Rondino con tema reale (1988); De ekster op de galg (1989); Testamento de Otoño (1990); Transit 3 (1990); Transit II (1991); Concerto grosso (2000); Elegie voor Edison (2006)
Kamermuziek: Sequenza II (1965); Jubilus (1966); Story (Actus quasi-tragicus) (1967); Peripetie (1973); Harry’s wonderland… (1976); Icarus’ flight (Ascension II) (1977); Incontro notturno (1976); Variaties op een akkoord (1979); A flemish round (1980); Divertimento accademico (1991); Winter pastorale – hommage aan Arthur Honegger voor fagotkwintet (1991); How oft, when thou, my music (1992); Seven visions from the apocalypse of Saint John, with an introduction and seven trumpet-calls (1993); Litanie con epitaffio (In ricordo di Karel, Louis, Raymond, Norbert) (1994); Introduzione e scherzo (1996); Divertimento accademico II (1997); Tribute tot G.G. (1998); Rise and Fall (1999); La creazione (2000); From a Pomo’s diary voor pianokwartet (2002); Rieten-ritueel voor 4 hobo’s, 2 oboi d’amore, 2 Engelse horns, fagot en contrafagot (2005); Greenpiece voor piano en houtblazerskwintet (2007); Postscriptum (to the memory of Lucien Goethals) voor houtblazerskwintet (2007); Preludio e Danza (s.d.); Graffiti on a royal ground (2012)
Solomuziek: Twee koraalvoorspelen op Oud-Nederlandse liederen in modo antico (1952); Fuga in de Phrygische toonaard (1958); Sequenza I (1964); Ascension (1967); Ludus Fragilis (1967); Inclinations (1968); Reflections. Inner-space music (1970); Cantilena (1980); C-isme (1984); Trois pieces (1997); Toccataglia sul nome di Herman Sabbe voor piano (2002); Invocazioni (2003); Sonata (2003); Out of darkness into light: zeven manieren voor orgel (2004); Ostinato (s.d.)
Vocaal-instrumentaal: Volksliedbewerkingen (1952-1954); Le morte chitarre (1969); Chamber music (1975); Eight songs of innocence (1979); Momenti d’estasi (1999); Vexilla regis (2003); Tu es sacerdos (s.d.)
A capella-koor: Voor een dag van morgen (1960); De Profundis (1968); Stemmen uit het laagland (2001); Träume und Weine (s.d.)
Oratorium: La vita non è sogno (1971-72)
Bibliografie
– G. DEFEVER, Sleutel tot Laporte in Muziek en Woord, jg. 29, nr. 345, p. 8-10
– M. DE SMET, André Laporte – een overbodige situering?, in De Nieuwe Muziekgroep, 1986, 9, p. 17-21
– H. HEUGHEBAERT, Ontmoetingen met Vlaamse componisten: André Laporte, in Vlaams Muziektijdschrift, 1970, 7, p. 195-203
– Y. KNOCKAERT, Onvermijdelijk beeldend. Vlaamse componisten (21): André Laporte, in Kunst & Cultuur, 26, 1993, p. 20-21
– Y. KNOCKAERT, Visser-Neerlandia-Prijs voor André Laporte in Kunsttijdschrift Vlaanderen, jg. 52/4, nr. 297, 2003
– C. MERTENS, art. Laporte André, in The New Grove Dictionary of Music and Musicians, uitg. dr. S. SADIE, Londen, 1980, p. 466
– H. SABBE, Nachtmuziek van André Laporte, in Vlaams Muziektijdschrift, 1971, 4, p. 117-118
– H. SABBE, De Vlaamse componist André Laporte: overzicht van een evolutie, in Mens en Melodie, 1972, april
– H. SABBE, art. André Laporte, in Algemene muziekencyclopedie, uitg. dr. J. ROBIJNS en M. ZIJLSTRA, 1981, p. 350-351
– H. SABBE, André Laporte. Mimus ecclecticus. Een overzicht van het werk en een bespreking van de opera Das Schloss, in Programmaboek Das Schloss, Brussel, 1986, p. 21-36
– H. SABBE, André Laporte, in Nieuwe Muziek in Vlaanderen, uitg. dr. M. DELAERE, Y. KNOCKAERT, H. SABBE, Brugge, 1998, p. 69-74
– H. SABBE, Laporte André: Ascension (1967) in Contemporary Music in Flanders II: Flemish Piano Music since 1950, uitg. dr. M. DELAERE en J. COMPEERS, Leuven, 2005, p. 26-27
– H. WILLAERT, André Laporte – 30 jaar muziek van nu, in Tijdschrift Vlaanderen, 1994, 43, p. 33-37
– O. CORNELIS, Over de evolutie in het werk van André Laporte aan de hand van typerende composities, proefschrift voor de graad van licenciaat in de Kunstwetenschappen, RUGent, 1999-2000, (Tekstgedeelte: 123 p.; Bijlage I: Sequenza I, Jubilus, Nachtmusik, La vita non è sogno; Bijlage II: Icarus’ flight, Transit, Fantasia-Rondino, Seven Visions from the Apocalypse of Saint John)
Discografie
– La vita non è sogno, Nachtmuziek (solisten, Zweeds radiokoor, Nationaal Orkest van België o.l.v. Michael Gielen), Cultura 5073 N-1
– Jubilus, Le morte chitarre (BRT Kamerorkest o.l.v. Fernand Terby), Cultura 5069-4
– Reflections (The Contemporary Clarinet o.l.v. Walter Boeykens), CBS 73840
– Ascension (International Festival of the 20th Century), Pavane ADW 7052-7053
– ANDRE LAPORTE – CHAMBER MUSIC (Antwerps Klarinetkwartet, The Flemish New Music Group), René Gailly CD 87 011
– Fantasia-Rondino con tema reale (Nationaal Orkest van België o.l.v. George Octors), René Gailly CD 87 508
– Das Schloss (BRTN Filharmonisch Orkest o.l.v. Alexander Rahbari, BRTN Mannenkoor o.l.v. Jaak Gregoor), Koch Discover International DICD 920375-920376
– Nightmusic, Transit, Suite Das Schloss I, Suite Das Schloss II, Fantasia-Rondino con tema reale, De ekster op de galg, Testamento de Otoño (BRTN Filharmonisch Orkest o.l.v. Alexander Rahbari), Koch Discover International DICD 920458
– Sequenza I (Mia Moortgat), DGG Nationale Muziekwedstrijk Gemeentekrediet
– Eight songs of innocence (Cappella Concinite o.l.v. Florian Heyerick), Vox Temporis CD 92015
– Ascension (Dirk Herten), CERA CD JM 5S39
– Rise and Fall (Serenata Forlana), EDCO 99-01
– Sequenza I, Reflections, PURO CLARINETE (klarinet: Jesus Echeverria de Miguel), Alameda-C0AD18
– André Laporte: symphonic & vocal works, Fuga Libera, FUG 523 (4 CD’s)
Uitgever
Donemus (Den Haag)
Orgelkunst vzw (Hoegaarden)
Breitkopf & Haertel (Wiesbaden, Duitsland)
Edition Gravis (Bad Schwalbach, Duitsland)
Chester (Londen, Verenigd Koninkrijk)
Tonger-Verlag (Keulen, Duitsland)
©MATRIX
Teksten van Tom Wylin en Rebecca Diependaele
Laatste aanpassingen: 2016, werklijst 2014
Langeheide 22, 3040 Huldenberg
016 47 13 76
Cd's in MATRIX
Partituren in MATRIX
INTERVIEW door Simon De Rijcke