HUS Walter (1959)

Walter Hus (°1959) is naast componist ook uitvoerend pianist en improvisator. Vanaf hij tien jaar is, treedt hij op als concertpianist in binnen- en buitenland en vanaf 1979 als pianist-improvisator.

Hus speelde bij de free jazz-formatie Het Belgisch Pianokwartet en was verbonden aan Maximalist!, een muzikale groepering, opgericht in 1984, die het midden hield tussen pop, rock, klassiek en avant-garde. De muzikant-componisten die zich in deze beweging verenigden (o.a. VermeerschSleichimDe Mey en Hus), hadden elkaar een jaar voordien ontmoet in het kader van de eerste choreografie van Anne Teresa De Keersmaeker (Rosas danst Rosas). Hun imago werd sterk bepaald door invloeden uit de populaire cultuur. Verder was de interdisciplinariteit kenmerkend voor het collectief: een opvallend groot percentage van de muziek die Maximalist! schreef, is conceptueel verbonden met andere kunsten zoals dans, theater en film.

De muziek van Maximalist! lijkt zich voornamelijk te situeren in het kader van de New Simplicity, gegroeid uit de minimal music. Een hoge graad aan repetitiviteit, een microscopisch gevarieerde ritmiek en dynamiek, de eenvoudige manipulatie en transformatie van motieven, een beperkte harmonische organisatie en zeer gelimiteerd uitgangsmateriaal zijn hiervan de belangrijkste kenmerken. Dit resulteerde meestal in muziek met een hoge consonantiegraad en directe toegankelijkheid.

Wanneer Maximalist! in 1989 werd ontbonden, richtte Hus zich meer op klassieke genres en schrijft vanaf dan opera’s, concerti, symfonische werken en strijkkwartetten, die onder meer door het Arditti Quartet werden uitgevoerd. Toch blijft het functionele en disciplineoverschrijdende aspect, dat Hus bij Maximalist! ontwikkeld had, bepalend voor zijn oeuvre, ook na Maximalist!. Naast muziek voor modeshows (bv. Five to Five voor Yamamoto (1984)), choreografieën (bv. Muurwerk (1985) en Hic et Nunc (1991) voor Roxane Huilmand, en Devouring Muses (1997) voor Irène Stamou) en films (The Pillow Book van Greenaway en Suite 16 van Deruddere), zijn verscheidene van zijn composities tot stand gekomen in samenwerking met hedendaagse dichters of toneelschrijvers, zoals Stefan Hertmans (Francesco’s paradox), Peter Verhelst (One day they appeared), Jan Decorte (Meneer, de zot en tkint) en Jan Lauwers van Needcompany (Orfeo).

In 1996 was Walter Hus werkzaam bij Limelight in Kortrijk, waar op dat moment het festival en cd-label Happy New Ears werd opgericht. Vanaf 2000 ontwikkelde Hus zijn eigen “Decap Orchestrion,” een installatie met geautomatiseerde orgelpijpen en percussie-instrumenten die via de computer aangestuurd kunnen worden. Met dit instrument maakte hij soundscapes, filmmuziek (bv. van Peter Krüger), rockliedjes en bewerkingen van techno-hits. Jazzgitarist Pat Metheny gebruikte Hus’ “Decap Orchestrion” voor zijn “Orchestration Project.” Al wilde Hus zich vanaf 2015 voornamelijk concentreren op serieus compositiewerk, ontstond in 2016 toch nog de jazz pop-groep Hus & The Next Generation.

 

Werkbespreking

Een groot deel van de muziek van Hus is in belangrijke mate gekenmerkt door haar interdisciplinair en genre-overschrijdend karakter. Vaak wordt de grote vorm en bezetting van Hus’ werken bepaald door hun uiteindelijke bestemming of hun oorspronkelijk concept (bv. een tekst die aan de basis ligt, of de gelegenheid waar het werk gecreëerd zal worden). Bovendien zijn de pop-, rock- en jazzinvloeden opvallend, maar bovenal zijn het de improvisatorische wortels van Hus’ compositorische techniek die zich laten gelden, voornamelijk in de vroege werken.

Zijn eerste album (Eight etudes on Improvisation, 1984) is de neerslag van vijf jaar ervaring als pianist-improvisator. In dit album veruiterlijkt de invloed van de improvisatiepraktijk zich op vormelijk vlak in composities die volledig worden opgebouwd met een kleine kernachtige cel. Deze cel wordt getransformeerd, gemoduleerd, verschoven, gecombineerd, enz. Op die manier ontstaat een complex web van kruisende lijnen, die samen een caleidoscopisch geheel van talrijke dimensies creëren, gekaderd binnen een overkoepelende climax. Hus’ veelgelaagde composities vertrekken vanuit een licht, beknopt en dynamisch denken, en ontstaan door de superpositie van ontelbare minuscule ritmische modellen, vaak gesteund door tonaliserende ostinaten. Pianistieke volheid wordt gecreëerd door “tien vingers en de suggestie van meer”. Eight etudes on Improvisation en andere vroege improvisatorische werken kunnen beschreven worden als “monologues intérieurs” van een onrustige en gedreven romanticus.

In 1984 staat Hus mee aan de wieg van het non-conformistische ensemble Maximalist!. Five to Five is één van de belangrijkste werken uit deze periode. Oorspronkelijk werd het geschreven voor een Yamamoto-modeshow in Brussel. Later werd het bewerkt voor het Quadro strijkkwartet en in 1996 verscheen het uiteindelijk als een pianotranscriptie. Dit werk staat nog duidelijk in het teken van de minimalistische invloeden van Maximalist!. Herkenbaar zijn vooral de minimalistische procédés (‘phase shifting’ e.d.). Typerend is hoe Hus dit idioom echter aanvult met zijn romantische dramatiek, hetgeen tegelijkertijd ook een tegenstelling inhoudt tegenover het traditionele minimalisme.

Van 1987 tot 1993 werkt Hus in opdracht van talrijke productiehuizen (deSingel, Kaaitheater) voor de meest diverse bezettingen. Zijn eerste strijkkwartet (La Théorie, 1988) componeert hij voor de Beursschouwburg. In dit werk wordt de mathematische abstractie van het eerste deel stapsgewijs getransformeerd tot het emotioneel, dramatisch karakter van de laatste beweging. Het middendeel (een wals) toont ons de essentie van verschillende benaderingen tot één centrale probleemstelling, die zo kenmerkend is voor het improvisatorisch spel. Dit strijkkwartet is een eerste sleutelwerk in Hus’ oeuvre. Het ritmisch-pulserende karakter wordt hier tot een hoogtepunt gebracht. Na het schrijven van dit eerste strijkkwartet gaat Hus op zoek naar het belang van melodie, hetgeen tot uiting komt in het tweede strijkkwartet Le Désir, maar vooral in Orfeo waar de melodische kwaliteit haar vervolmaking vindt in de zangstem. Een sterke toename van het aandeel van vocale muziek in Hus’ oeuvre is een logisch gevolg van deze compositorische evolutie.

Der Mann im blauen Mantel uit 1994 illustreert een volgende wending in Hus’ werk. De romantisch-melodische aspecten worden hier zeer ver doorgedreven, maar bovendien valt een overheersing van polyfone technieken op. Voordien werkte Hus met de opeenstapeling van kleinschalige, vooral ritmisch bepaalde cellen, die nu vervangen worden door langere, melodische fraseringen die contrapuntisch met elkaar verwoven worden. Dit gegeven wordt verder gezet in Cadenza’s (verschillende versies van eenzelfde structuur voor diverse instrumenten) en Nox Aeterna (dezelfde structuur, ditmaal uitvergroot voor piano). Le Miroir(het derde stijkkwartet) breidt de polyfone technieken uit met de fuga. Tussen 2000 en 2004 werkte Hus aan 24 Preludes en Fugues. Zo treedt hij in de voetsporen van Sjostakovitsj en anderen, die in navolging van J.S. Bachs meesterwerk in het contrapunt, hun eigen preludes en fuga’s schreven. Hus’ preludes en fuga’s werden in vier boeken geördend. Het eerste boek is geschreven voor piano solo, de drie andere boeken voor twee piano’s. In 2005 werd het integrale werk door Hus en de Amerikaanse pianist Frederic Rzweski uitgevoerd in het Kaaitheater.

In Devouring Muses (1997) en Wastelands (1998) ontdekken we nog een element dat niet onvermeld mag blijven in een bespreking van Hus’ werk: etnische, vooral Afrikaanse invloeden. Dit element is ook terug te vinden in de preludes van de Preludes en Fugues van Hus. Verder komt in de werken vanaf 1988 de neoromanticus in Hus naar boven. Hierbij spelen emotie, passie en obsessie een belangrijke rol, met thema’s zoals de Orfeusmythe (in Orfeo en Der Mann im blauen Mantel) en de overwinning van de liefde op de ratio (in het eerste strijkkwartet). Ondanks deze thematiek en de associaties met bijvoorbeeld minimal music, is Hus’ werk op geen enkele manier in een duidelijke traditie te plaatsen; hij schrijft in de eerste plaats zijn eigen muziek. Opvallend in het volledige oeuvre van Hus zijn de talrijke bewerkingen voor verschillende instrumentaties die hij van zijn composities maakt. Een compositie blijkt nooit vast of onvoorwaardelijk aan een bepaalde bezetting verbonden. Zo verscheen Five to Five als strijkkwartet, als pianowerk en voor een bezetting van twee piano’s, cello en saxofoonkwartet (2004). Hiermee plaatst Hus’ zich buiten de 20ste-eeuwse “traditie” van timbre-organisatie, waaruit duidelijk wordt dat het inhoudelijke in zijn muziek een belangrijkere rol toebedeeld krijgt dan het vormelijke.

Tussen 2000 en 2002 voltooide Hus een opera-trilogie op Shakespeare-bewerkingen van Jan De Corte. Voor de eerste opera, Meneer, de zot en tkint, werd de tekst van King Lear door Jan De Corte op radicale, kernachtige wijze bewerkt in zijn eigen direct en plastisch idioom. Hus zette deze tekst op muziek voor koor. Het koor vertelt en becommentarieert het drama, zoals het koor in de Griekse tragedie. Er is geen vaste rolverdeling voor de verschillende stemmen. Deze dramaturgische keuze en de muzikale eenvoud resulteren samen in een soort collectief ritueel.

Good mo(u)rning, Mister Bush!, een werk voor fluit, klarinet, twee violen, cello en één of twee contrabassen, werd in 2003 geschreven in opdracht van het Gentse kunstencentrum Vooruit. Het eerste van de vijf delen van dit werk reflecteert duidelijk de minimalistische kant van Hus’ muziek. De fluit, klarinet, violen en cello krijgen hier elk hun eigen tempo toebedeeld, het traagste bij de cello, het snelste bij de fluit. Tijdens de eerste tien seconden van het werk, speelt enkel de contrabas (of de twee contrabassen) een improvisatie op basis van de harmonieken van de D-snaar, vooral rond fis. Eén voor één zetten de andere instrumenten in, beginnend bij de cello. Elk instrument herhaalt in zijn eigen tempo een zelfde cel van één maat. Dit procédée wordt acht keer herhaald, waarbij de cellen complexer worden en onderling steeds meer van elkaar verschillen. Zo ontstaat een alsmaar denser wordende klankwolk. Het tweede deel begint wanneer de fluit het repititieve patroon verlaat en ook een ander tempo aanneemt. Later in het tweede deel ruilen gaandeweg ook de andere instrumenten hun repetitief patroon en hun eigen tempo in voor nieuw materiaal en een overkoepelend tempo. Vanaf het tweede deel wordt het werk ook expressiever en minder opvallend minimalistisch. Doorheen het hele werk blijft er een improvisatorisch element aanwezig in de contrabaspartij; zelfs wanneer de partij in het tweede deel uitgeschreven is, hoeft de contrabas deze niet strikt te volgen. De facultatieve tweede contrabas mag een tegenmelodie improviseren. Good mo(u)rning, Mister Bush! omvat dus drie cruciale elementen uit de stijl van Walter Hus: minimalisme, expressiviteit en improvisatie.

Zoals uit deze werkbespreking blijkt, is muziek voor Walter Hus niet alleen een op zichzelf staande kunstvorm. In zijn oeuvre vinden we zowel zelfstandige werken in klassieke genres (strijkkwartetten, opera’s, preludes en fuga’s…), als werken die deel uitmaken van een groter project (zoals muziek voor modeshows, films en dans…). Hoe muziek voor Hus bijvoorbeeld ook een sociale praktijk is, zien we in de En chausettes sur les quais – l’opéra des Marolles van 2009. Gedurende twee jaar lang werkte de componist samen met een groep van 20 ongeschoolde zangers uit de Marollen. Dit resulteerde in een geheel van zelfgeschreven liedjes en dialogen, die op Hus’ Decap-orgel begeleid werden. Hus vertelt zelf hoe deze opera de theatrale dramatiek van het dagelijkse leven verkent. In Lint uit 2011 schemert diezelfde thematiek door. Hus schreef deze opera op basis van de gelijknamige strip voor het Spectra Ensemble en zangeres Angélique Willkie in 2012. De Amerikaanse stripmaker Chris Ware tekent in Lint het dagelijkse leven van een doodgewone man, Jordan Wellington Lint. In het verhaal zit geen theatrale dramatiek, de tristesse en het drama ligt in de banaliteit en zinloosheid van het leven van Lint, met mislukte dromen en opgekropte frustraties. De echo’s, dwarsverbanden, terugkerende elementen en structurele helderheid maken de strip voor Hus bijna contrapuntisch en dat bewoog hem ertoe een operabewerking van de strip te maken. De muziek van Hus functioneert in de uiteindelijke voorstelling als een soundtrack bij het lezen van de strip die op scène wordt geprojecteerd. Sommige woorden uit de tekstballonnen worden het onderwerp voor een lied. Hus verplaatste het contrapunt van Wares strip naar de muziek. Anders dan bij Nox Aeterna of Le Miroir, gaat het hier niet om strikte polyfone compositietechnieken, maar wel om een intuïtief contrapunt, waarbij op een associatieve manier elementen met elkaar in verband worden gebracht.

 

Werklijst

Een groot deel van deze werken is in diverse bezettingen gerealiseerd. We kiezen hier telkens enkel voor de oorspronkelijke instrumentatie.

Orkest: Vioolconcerto For a Leather Jacket (1990); Pianoconcerto (1999); Fugatische symfonie (2012); Temesta Blues Concerto for Piano and Orchestra (2014)

Opera: Orfeo (1993); Meneer, de zot en tkint (2000); Bloetwollefduivel (2001) en Titus Andonderonikustmijnklote (2002); En chausettes sur les quais – l’opéra des Marolles (2008); Lint (2012)

Vocaal-instrumentaal: Der Mann im blauen Mantel (1994); Francesco’s paradox (1999); Op een dag (1999)

Koor: Devouring Muses (1997); Egidiuslied (1999)

Kamermuziek: Five to Five (1984); Muurwerk (1985); La Théorie (1988); Le Désir (1991); Leather Jacket Trio (1992); Ohne Ungeduld (1995); Le Miroir (1995); Wastelands (1998); Prelude en fuga nr 7 (1998); Le Parfum (1999); La Folie (1999); Good mo(u)rning, Mister Bush! voor twee violen, cello, fluit, klarinet en één of twee contrabassen (2003); Two preludes and fugues for ensemble (uit het derde boek preludes and fugues) (2003); Niets (s.d.)

Piano: Hic et Nunc (1991); Nox Aeterna (1996); 6 Preludes en Fuga’s (1998); Preludes and Fugues, book II: 7-12 & interlude (2001); Preludes and Fugues, book III: 13-18 (2004);  Preludes and Fugues, book IV: 19-24 (2004)

Decap Orchestrion: Muziek voor N (Peter Krüger) (2014); Silk Road Sonata (2015); The Orgonauts (2017)

 

Bibliografie

– M. BEIRENS, Het Vlaamse herfstoffensief. Nieuwe muziek van Van Hove, Oelbrandt, Vermote, Verstockt, Chong, Van Herck, Brackx en Hus, in Contra., jg. 3, nr. 3, p. 49-51
– M. BEIRENS, Hus Walter: La théorie (1988), in Contemporary Music in Flanders I: Flemish String Quartets since 1950, uitg. dr. M. DELAERE en J. COMPEERS, Leuven, 2004, p. 44-45
– M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, Nieuwe Muziek in Vlaanderen, Brugge, 1998
– J. FONTEYNE, Improviseren en componeren, in Muziek en Woord, 6, 1999, p. 13
– N. GABRIELS, Nieuwe Eenvoud in Vlaanderen, scriptie o.l.v. Prof. M. Delaere, Leuven, 1999

 

Discografie

– EIGHT ETUDES ON IMPROVISATION, lgloo 0016
– QUADRO QUARTET PLAYS WALTER HUS, C7-OO8
– MUURWERK, Factory 386
– HUS PLAYS HUS, HNE 002
– MIRRORS AND MUSES, HNE 003
– FRANCESCO’S PARADOX, HNE 004
– PRELUDES AND FUGUES FOR PIANO (BOOK 1: 1-6), De Rode Pomp , RP/GMA 012
– HAPPY NEW EARS, Gonzo Circus Records

 

Links

Walter Hus op Facebook
Walter Hus op Vimeo
Interview met Hus over Lint op cobra.be
Meer informatie op composers21.com

 

 

©MATRIX
Teksten van Nele Gabriëls, Lieveke Norga, Rebecca Diependaele en Anna Vermeulen
Laatste aanpassingen: 2018