GEYSEN Frans (1936)

Frans Geysen werd geboren op 29 juli 1936 te Oostham (provincie Limburg). Hij studeerde orgel en muziekopvoeding aan het Lemmensinstituut tot 1960, waarna hij zich verder bekwaamde in muziekgeschiedenis (J.L. Broeckx) en fuga (J. Mestdagh), respectievelijk aan de Conservatoria van Antwerpen en Gent. Hij doceerde harmonie en hogere muziekanalyse aan het Lemmensinstituut van 1962 tot 1999 en aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel van 1975 tot 1997.

In 1965 woonde Frans Geysen de Ferienkurse in Darmstadt bij en deed tijdens de jaren zestig en zeventig verschillende festivals voor hedendaagse muziek aan. Vanaf 1972 verschenen er regelmatig essays, analyses, partituur-, plaat- en boekbesprekingen betreffende de hedendaagse muziek van zijn hand in de tijdschriften Adem, Restant, Gamma, Mozaïek en Muziekkrant. Tussen 1973 en 1985 werden enkele van Geysens beiaardcomposities voor de beiaardschool van Mechelen bekroond. Zo sleepte hij in 1973 de Prijs Jef Denyn in de wacht met zijn werk Clock-wise. Geysens vruchtbare relatie met de blokfluit lanceerde hem internationaal in 1975: op voorspraak van de invloedrijke blokfluitist Frans Brüggen werd Geysens blokfluitkwartet Periferisch-Diagonaal-Concentrisch (1972) uitgegeven bij het gerenommeerde Schott, als vierde werk in de Modern Recorder Series. Met de video-opera Orpheus is in ons (1988) combineerde Geysen zijn verwezenlijkingen op vlak van instrumentale muziek en koorwerken op groot formaat. Dit werk voor declamator, mezzosopraan, bas-bariton, bas, gemengd koor en een ensemble van tien instrumenten werd op 13 februari 1992 gecreëerd in het Lemmensinstituut onder leiding van een enthousiaste Piet Swerts.

In september 1989 realiseerde Geysen zijn tapecompositie Voorlopige stadia van een gegeometriseerde tijd in het IPEM te Gent. Een opdracht van het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen resulteerde in de Staalkaarten voor een hoboconcert (1991), Geysens eerste transplantatie van zijn compositiepraktijk op zulke grote bezetting. In 2003 werd werk van Geysen gespeeld op Transit, het Leuvense festival voor hedendaagse muziek, dat dat jaar in het teken stond van de Minimal Music.

 

Werkbespreking

In 1958 starten Geysens compositorische activiteiten. Zijn vroege composities zijn voornamelijk koorwerken in een post-expressionistische stijl. In 1967 evolueert hij autonoom van de Amerikaanse minimalisten naar een canonisch-repetitieve stijl die op essentiële punten verschilt met het minimalisme. Geysens muziek bestaat uit bondig geformuleerde snelontwikkelende processen, is niet consonant gericht en ambieert geen meditatieve uitstraling; dit alles in tegenstelling tot de werken van Philip Glass en Steve Reich.

In 1972 treedt hij naar voor als componist met zijn bijdrage In de spiegel in het februarinummer van het tijdschrift Adem. Hij zet zich af van de seriële en postseriële scholen die teveel nadruk leggen op het uiterlijke, alsook van de oudere Vlaamse componistengeneratie en pleit voor een muziek ontdaan van al het overbodige, onbelangrijke en triviale. In zekere zin is Geysens muziek dan “zuivere muziek” aangezien zij ontdaan is van elk dramatisch en psychologisch discours. Geysen plaatst zijn hygiënische, reine schriftuur ook in een historisch perspectief. Componisten als Ockeghem, Bach en Beethoven schiepen precedenten voor de canonische structuren en repetitiviteit in Geysens muziek. Aan Bartók ontleent de componist zijn historisch model voor de spiegelsymmetrische constructie.

Ook de contemporaine plastische kunsten weten hem te inspireren. In de jaren zeventig was dat de repetitief-minimalistische Zero-beweging met als exponent Soto en in 1981 werd Geysen op een tentoonstelling getroffen door de gelijkenissen van zijn oeuvre met dat van de kunstenaar Piet Stockmans. De samenwerking en vriendschap tussen deze twee gelijkgestemde zielen culmineerde in september 1984 in een tentoonstelling met Stockmans’ porseleinen installaties en Geysens De stockmans-installaties: een compositie van 20 minuten gecreëerd door het Nederlandse Loeki Stardust-blokfluitkwartet. Geysen trachtte de “(…)Fascinerende technische perfectie gekoppeld aan de grootst mogelijke plastische puurheid en klaarheid…” van Stockmans werk muzikaal te evenaren.

Geysens sobere stijl, waarin processen en texturen economisch ontwikkeld worden, is niet op verstrooiing gericht. De componist tracht het publiek naar de innerlijke werking van muziek te doen luisteren door middel van de geleidelijk ontwikkelende herhaling. Ook de partituren bevatten niets overbodigs. Door deze neutrale notatie dienen frasering, articulatie en soms zelfs tempo en bezetting door de uitvoerder te worden ingevuld. Deze vormgeving van de compositie door de uitvoerder moet wel beredeneerd zijn. Zo moet een adequate uitvoering de inwendige structuur van de muziek duidelijk maken. Een droge en mechanische uitvoering is uitgesloten.

Frans Geysens zin voor klankhygiëne verklaart de voorkeur voor monochrome bezettingen: piano, beiaard, orgel (zonder registratie), a capella koor, slagwerk en gelijke blazers met de blokfluit als primus inter pares. Voor zijn compositie voor tape gebruikte Geysen enkel de essentiële mogelijkheden van de apparatuur. De monochromie van klankkleur wordt door Geysen gecompenseerd met een intervallisch denken waarbij kleuren worden gegenereerd door het werken rond bepaalde intervallen of intervalcombinaties.

Geysen bouwt zijn muziek op uit korte modules met ieder een eigen proces; dit om luistermoeheid of verveling te voorkomen. Zo is zijn Staalkaarten voor een hoboconcert (1991) opgebouwd uit minuut-modules waarin hij de verschillende texturen verkent en afwisseling verzekert door wisselend te refereren naar modellen uit renaissance en classicisme. De opdracht voor dit werk stelde een compositorisch probleem: hoe moest Geysen het bij uitstek uiterlijke genre van het concerto verzoenen met zijn verinnerlijkte muziektaal? Geysen trachtte van dit hoboconcerto een groepsgebeuren te maken waarbij de solist enkel maar initiator is en het orkest behandeld wordt als een groep solisten.

Vaak ontwikkelt Geysen zijn materiaal repetitief-evolutief, treffend gekarakteriseerd in titels zoals Woekering tot aan de grens (1992) en Kleine vegetatie (1974). In meerstemmige composities wordt vaak faseverschuiving aangewend. Door deze technieken wordt de herhaling dynamisch en onvoorspelbaar. Geysens fascinatie voor canonische structuren wordt meteen duidelijk als men één van zijn partituren analyseert. In Erste Begegnung (1995) voor tenorblokfluit en piano combineert hij in de eerste episode een melodie (blokfluit) met zijn canonische inversie op afstand van één vierde noot (rechterhand piano) en in dubbele notenwaarden (linkerhand piano) op een afstand van zeventien halve noten. De spiegelsymmetrische constructie van Installaties voor blokfluitkwartet roept direct de palindroom-macrostructuur van Bartóks vierde en vijfde strijkkwartet op. Geysen drijft de spiegeling verder door het middendeel op te bouwen uit een model en zijn inversiekreeft en zowel de binnenste schil (delen 2 en 4) als de buitenste schil (delen 1 en 5) op analoge wijze volledig spiegelsymmetrisch te construeren. Het eerste deel is dan ook voor vier sopraanblokfluiten en het laatste deel voor vier basblokfluiten.

Het orkestwerk Alles heeft zijn tijd -1- (29/06/2000) is misschien een goede samenvatting van zijn compositietechniek. Het is opgebouwd vanuit een module van vijf maten die langzaam evolueert naar een grotere densiteit. Na 60 maten wordt het proces omgekeerd; de vier hoge strijkersgroepen en de blazers met de contrabassen wisselen onderling van materiaal dat in kreeft en in inversie wordt verder gezet.

Geysens strijkkwartet Niettegenstaande uit 2003 is in veel opzichten representatief voor de stijl die hij reeds geruime tijd beoefent. Niettegenstaande is weliswaar het eerste werk dat Geysen voor strijkkwartet gecomponeerde (de vorige composities voor deze bezetting werden oorspronkelijk vocaal geconcipieerd), maar ligt door zijn monochrome bezetting in de lijn van zijn eerder composities. Hetzelfde geldt voor de gehele opbouw van het werk. Geysen maakt rijkelijk gebruik van herhalingspatronen en organische ontwikkeling, met een spiegelconstructie als formele basis. Een opmerkelijk gegeven aan dit strijkkwartet is de rol van de altviool, die door haar verloop in langere notenwaarden doet denken aan een cantus firmus en vormt zo een constante in dit werk.

 

Werklijst

Orkest: Wentelingen (1989); Staalkaarten voor een hoboconcert (1991); Alles heeft zijn tijd -1- (2000)

Ensemble: Stadssteeg (1977); Omtrent h-c (1979); Hall-Wand (1979); Lappen-stuk (1980); Monolieten 1 (1990); In het teken van de vertikale gloed (1992); Energie ter plekke (1997)

Muziektheater: Orpheus is in ons (TV-opera in 4 akten) (1988); Vuurvast (1993); Wildzang (1995)

Vocaal-instrumentaal: ’s Morgens is den riep zo kold (1969); Gespiegelte (1971); De lange tijd (1975); Baadstertjes van biscuit (1998)

Koor: Elementair (1969); Sine Nomine (1971); Tunnel (1978); In (1979); Als in roze mist (1979); Doe (1981); Ma weeral (1981); Ballade van geen enkeling (1983); Het gejuich der intervallen (1987); In stromen van fysisch licht (1992); Vaarwel (1993); (Extravagant articuleren als sublimerende taalautomaten) (1995); Alles komt terug -3- (2000)

Kamermuziek: Titel-loos (1975); Omtrent sib (1977); Koperen kwintet (1981); Late Spiegels (1984); Blaaskwintet (1989); Stuk in groen (1990); Solo per solum (1992); Niet elke minuut duurt even lang (1993); Stemmingen (1994); Erste Begegnung (1995); Le charme des impossibilités (1997); Tijdsrekking (1999); Alles heeft zijn tijd -2-, -3-, -6-, -7- (2000); Niettegenstaande voor strijkkwartet (2003)

Blokfluit(en): Periferisch-Diagonaal-Concentrisch (1972); Kleine Vegetatie (1974); Omtrent a-b-c (1984); Installaties (1984); Digitaal-Analoog-Concentrisch (1986); Langs hoeken en kanten (1990); Het grote kwartetboek (1992); Geproesterol (1994); Ottoflotto (1995); Lichtspleten (1996)

Beiaard: Clock-wise (1973); Playing the Bells out of Tower (1978); Probabiliter (1983) Media Vita (1982); Aug-Dim (1985); Drieluik (1994); De overbodige illusies (1996); Onstuitbaar-Onweerlegbaar (1999); Alles komt terug -4- (2000)

Orgel: Herman Roelstraete – Memoriaal (1989); Crypta Musica per Florentini Organum (1991); De gestage groei (1992); Twee-delingen (1999)

Piano: Endeavour (1971); Fries (1981); Denkbare muziek ( 1982); Voorstuk in paars (1990); Wereld van volheid (1992); Evident, efficiënt, consequent (1993); Karel Goeyvaerts – Memoriaal (1994); Waarheen? (1998); Muziek voor toetsenbord [2] (1999-2000)

Slagwerk: De volheid der tijden (1981); Grensverleggend grijs (1983); Kataloog in grijs (1984)

Tape: Voorlopige stadia van een gegeometriseerde tijd (1989)

 

Bibliografie

– F. GEYSEN, In de spiegel, in Adem, 2, 1972, p. 77-82
– F. GEYSEN, Verschil tussen de componistengeneraties van huidige 50- en 40-jarigen, in Adem, 5, 1976, p. 194-195
– F. GEYSEN, Hoe boeiend kan de gewilde herhaling zijn ?, in Adem, 2, 1983, p. 76-79
– F. GEYSEN, Plastische kunsten en muziek van deze eeuw ? Parallellie in de inspiratie, werkwijze, resultaat ? , in Adem, 1, 1984, p. 15-20
– F. GEYSEN, Mag het nog klinken ?, in Adem, 3, 1989, p. 131-133
– F. GEYSEN, Registratie als element van de compositie, in Adem, 2, 1999, p. 93-97
– Y. KNOCKAERT, De grote canon van Frans Geysen, in Kunst & Cultuur, 2, 1992, p. 26-27
– H. SABBE, De Litanieën van Geysen en Goeyvaerts, in Nieuwe Muziek in Vlaanderen, uitg. dr. M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, Brugge, 1998, p. 93-96
– M. SWOLFS, Geysen Frans: Niettegenstaande (2003), in Contemporary Music in Flanders I Flemish String Quartets since 1950, uitg. dr. M. DELAERE en J. COMPEERS, p. 38-39

 

Discografie

– Digitaal-Analoog-Identiek, Langs Hoeken en Kanten (Vier op’n Rij), Vox Temporis 92 004
– Digitaal-Analoog-Identiek (Amsterdam Loeki Stardust), Sonbu Stemra C 6824
– Geproesterol (Geert Van Gele), Vox Temporis 92 031
– Het grote kwartetboek, Mieroprint EM 6003. DDD LC 4960
– Koperen kwintet (Beaux-Arts Brass Quintet), CD bij boek Nieuwe Muziek in Vlaanderen
R 3 98007
– Media Vita (Geert d’Hollander), René Gailly CD 88903
– Installaties (Springflut(e)), Midas LC 8230
– Periferisch-Diagonaal-Concentrisch (Flautando Köln), Essence AME 3027-2
– Met vel, rand en tand (Triatu), CD Kamermuziek in Vlaanderen 2005, Muziekcentrum Vlaanderen, FMC 2005/08

 

Uitgever

Mieroprint (Münster, Duitsland)

 

 

 

©MATRIX
Teksten van Michael Swolfs en Rebecca Diependaele
Laatste aanpassingen: 2006