ELST Vigdis Hansa (1991)

Vigdis Hansa Elst, geboren in 1991, is actief als componiste en performer. Haar studies compositie volgde ze aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen, waar ze les kreeg van Wim Henderickx en Luc Van Hove. Naast compositie volgde ze hier ook een deel van de opleiding jazzzang, waarbij ze zich vooral focuste op (hedendaagse) improvisatie. Tijdens haar opleiding volgde ze als Erasmusstudent een jaar lang les aan de Escola Superior de Música e Artes do Espectáculo (ESMAE) in Porto bij Dimitris Andrikopoulos en Carlos Azevedo, waar ze zich onder andere kon verdiepen in muziekprogrammeren en live electronics. In 2018 studeerde Elst af met haar muziektheaterproject Bloot, waarvoor ze samenwerkte met Muziektheater Transparant/TRANSLAB en gecoacht werd door Wouter Van Looy.

Behalve met compositie heeft Elst ook een grote affiniteit met taal. Zo behaalde ze in 2013 de derde plaats in de Antwerpse voorronde van Write Now!, een grootschalige schrijfwedstrijd voor jongeren in het Nederlandse taalgebied. Ook voor haar composities schrijft ze de teksten regelmatig zelf. Voorbeelden daarvan zijn de muziektheaterwerken Bloot en Nordsoen (2022), waarbij ze niet alleen zang, maar ook gesproken woord gebruikt.

Als performer treedt Elst op in haar eigen werk, met name haar muziektheaterproducties, en in vocale improvisaties. Haar muziek werd reeds uitgevoerd door (of in samenwerking met) onder andere Antwerp Symphony Orchestra, Virago Symphonic Orchestra, Nordsoen Saxcollectief, Kugoni Trio, en het Desguin Kwartet. Opdrachten kreeg ze al van onder meer Zonzo Compagnie (de muziekkamer Val voor het BIG BANG Festival) en het Vocaal Ensemble Caloroso. Haar koorwerk How sweet the moonlight werd in jaargang 2020-21 bekroond met een bijzondere vermelding van de European Award for Choral Composers van de European Choral Association.

 

Werkbespreking

Elsts interesse in het woord en haar activiteit als performer weerspiegelen zich in haar oeuvre: een aanzienlijk deel van haar werk bestaat uit vocale composities, muziektheater, en performances. Daarnaast componeert ze ook instrumentale werken, overwegend voor solo-instrumenten en kamermuziekensembles, maar soms ook voor (kamer)orkest.  IMPULSE voor viooltrio (2015), dat Elst opdroeg aan haar viooldocente Alissa Margulis, is hiervan een vroeg voorbeeld. De drie violen bewegen zich in dit werk op het spanningsveld tussen de eigen individualiteit en het geheel. Zo zetten ze in de eerste sectie van het werk telkens opnieuw achtereenvolgens op dezelfde toonhoogte in, om daarna eenzelfde stijgende of dalende beweging te maken. De ritmes en de geste zijn identiek, maar de toonhoogtes en intervallen waarmee elke partij die geste invult verschillen. In de middensectie krijgt ieder instrument een eigen ritmisch ostinato. De lengte en accentuatiepatronen van deze ritmische patronen verschillen, waardoor ze op een steeds verrassende manier in elkaar haken: het duidelijk gedefinieerde karakter van iedere individuele stem draagt dus bij aan een complex maar homogeen web van ‘impulsen.’ Aan het einde keert de homoritmische textuur van het begin terug, maar in een meer ingetogen sfeer: het tempo is langzamer, de dynamiek zacht, en de stijgende/dalende gestes in iedere partij zijn gedistilleerd tot kleine intervallen cirkelend rond een centrale toon, waardoor ze samen de verkleinde drieklank A-C-Eb (tevens het slotakkoord) vormen.

Het werk Salomé (2019) voor strijkkwintet (strijkkwartet en contrabas) componeerde Elst voor leden van het Virago Symphonic Orchestra. De titel verwijst naar het Bijbelse verhaal van de dans van Salomé, een thema waarop Elst ook al alludeert in haar performancewerk The Stomach Dance (2016) voor zang, gesproken woord, en video. Elst wil hiermee vooral de dubbelzinnigheid van deze dans benadrukken: de perverse sfeer van het tafereel, maar ook de manier waarop Salomé haar dans aanwendt om te krijgen wat ze wil. Salomés buik wordt hiermee een symbool van hoe ze zichzelf vrijvecht en de macht van haar omgeving ondermijnt. De dubbelzinnigheid wordt muzikaal uitgedrukt door de ruwe klanken van gedempte snaren enerzijds, en de kwetsbare flageoletten die de contrabas naar de hoogste registers van het instrument voeren anderzijds. Elst laat in deze compositie bovendien veel ruimte voor eigen inbreng van de uitvoerders door improvisatie toe te laten, bepaalde fragmenten ad libitum te laten herhalen en volledig vrije cadenza’s voor te schrijven.

Ook in het ensemblewerk What Remains Unspoken (2020) gebruikt Elst gelijkaardige technieken om vrijheid te laten aan de uitvoerders. Zo worden enkel het register en de ritmes, maar niet de exacte toonhoogtes van een solo voor de baritonsaxofoon vastgelegd, en krijgt de piano een verzameling toonhoogtes waarvan de volgorde en de ritmes vrij te bepalen zijn. Verder lijkt de compositie bijna een studie in instrumentale combinaties: zo worden op elke noot van de beginmelodie verschillende combinaties binnen het ensemble benut, waardoor de verandering van klankkleuren gelijkwaardig wordt aan toonhoogte. Op de beginmelodie volgt een overgang in dezelfde, stille sfeer die tegelijk stilstand en beweging evoceert: de blazers spelen lang aangehouden noten, terwijl de piano, marimba, en altviool elk een soort gebroken akkoord spelen (respectievelijk een notenverzameling waarvan volgorde en ritme onbepaald zijn, tremoli, en arpeggio’s). Het geheel klinkt beweeglijk, maar het harmonische veld blijft stabiel. Vervolgens neemt de baritonsaxofoon over met een ritmische, levendige solo, waarvan de toonhoogtes niet zijn vastgelegd, maar binnen het laagste octaaf van het instrument moeten liggen, en bovendien ‘brommerig’ gearticuleerd worden. Na verloop van tijd vervoegen de andere instrumenten de saxofoon: in steeds wisselende combinaties volgen korte, levendige fragmenten in zestiende noten elkaar op. Geleidelijk aan worden steeds meer noiseklanken op de achtergrond toegevoegd: boogstreken met licht gedempte snaren op de altviool, clusters in het laagste register van de piano, ‘dead strokes’ op de marimba, en toonloze lucht door de blazers. De dynamiek wordt steeds sterker, tot uiteindelijk de instrumentencombinaties hun climax bereiken in een kort maar luid tutti. Tot slot wordt de beginmelodie herhaald: eerst als schijnreprise van de eerste vijf noten die een toon lager getransponeerd zijn en bovendien steeds door een solo-instrument gespeeld worden, en pas daarna de exacte herneming van het begin.

In I want to break free (2022) past Elst de subtiele klankkleurschakeringen van What Remains Unspoken toe op een kamerorkest van strijkers en houtblazers. Het werk is opgebouwd aan de hand van verschillende klanktypes die aanvankelijk gekoppeld worden aan een instrument of groep, maar doorheen de compositie ook door andere instrumenten(groepen) worden overgenomen. Het vaakst terugkerende element, dat als fundament dient, is een steeds weer langzaam op- en afbouwend klankveld van aangehouden flageoletten in de violen en altviolen. Hierboven of tussen deze klankvelden in verschijnen steeds andere klanksoorten: sul ponticello-flageoletten met glissandi ad libitum (eerst cello en contrabas, later ook andere strijkers); percussieve klanken met slap tongue bij de houtblazers, pizzicato en col legno battuto bij de strijkers; key clicks van de houtblazers; snelle loopjes waarvan de toonhoogte onbepaald is (eerst in de brommende diepte van de fagot en contrabas, later ook hoger bij de andere strijkers); en met elkaar overlappende modale melodische fragmenten (houtblazers, later ook strijkers). Al deze elementen worden op verschillende manieren gecombineerd en tussen de instrumentengroepen verplaatst, waardoor er een steeds verrassende polyfone textuur ontstaat.

Het hoeft niet te verbazen dat de grootschaligste composities uit Elsts jonge oeuvre muziektheaterwerken zijn: hier vloeien haar rollen als componiste, uitvoerder, en tekstschrijfster in elkaar over. Dit is bijvoorbeeld het geval in haar afstudeerproject Bloot voor negenkoppig ensemble en tekstperformer (2018), door Elst zelf omschreven als een ‘scenisch concert’. De thematiek en titel van het werk zijn geïnspireerd op vers 6 uit Paul van Ostaijens dichtbundel De feesten van angst en pijn. Het grootste deel van de tekst is echter van de hand van de componiste zelf, die deze ook zelf voordroeg in de rol van tekstperformer/zangeres. Het werk is opgedeeld in drie delen, die elk zijn onderverdeeld in verschillende secties: deel 1 bestaat uit een ‘Introductie’ gevolgd door ‘Groove 1’ en ‘Groove 2’; deel 2 uit ‘Waas’ en ‘Meditatie’; en deel 3 uit ‘Raket.’

De klankwereld van Bloot bevat zowel elementen die typerend zijn voor de hedendaagse klassieke muziek als voor de jazz; Elst is als componiste en zangeres dan ook in beide werelden thuis en gaat in haar werk regelmatig op zoek naar de bruggen tussen de twee. Dit blijkt bijvoorbeeld al uit de bezetting: naast de ‘klassieke’ twee sopranen, viool, cello, en piano omvat het ensemble immers ook een baritonsaxofoon, elektrische basgitaar, drumstel, en de componiste zelf als jazzzangeres. Vooral de twee ‘Grooves’ in het eerste deel zijn sterk door de jazz beïnvloed. Zo is Groove 1 formeel gezien vrij conventioneel opgebouwd uit een afwisseling tussen strofes (met gezongen tekst) en refreinen (met scat singing, zang zonder tekst), gevolgd door een instrumentaal tussenspel waarin achtereenvolgens de piano, de zangeres, en de baritonsaxofoon als solisten improviseren. Onder deze schijnbare eenvoud ligt evenwel een verborgen structureel principe: de baspartij, die deze ‘Groove’ solo inleidt, is immers opgebouwd volgens de techniek van de isoritmie, die uit de 14de-eeuwse ars nova stamt. Concreet betekent dit dat eenzelfde ritmische patroon en een melodisch patroon (A-E-F-D-F#-C) steeds herhaald worden, maar door hun ongelijke lengtes – respectievelijk zeven en zes noten – telkens in wisselende combinaties voorkomen. Pas na zes herhalingen van het ritmische patroon, wat gelijkstaat aan zeven keer het melodische, vallen de startpunten van beide patronen opnieuw samen. Hierdoor heerst er een spanning tussen herhaling en variatie, herkenbaarheid en onvoorspelbaarheid, die – tezamen met het onregelmatige karakter van het ritmische patroon – de abstracte achterliggende constructie tot een levendig geheel maakt. Deze onvoorspelbaarheid wordt ook in de hand gewerkt door de drumpartij, waarin een gelijkaardig principe aan het werk is. Hier wordt eveneens steeds hetzelfde ritmisch patroon herhaald, dat tweemaal dezelfde opeenvolging van de drie gebruikte drums (snaredrum, tomtom, en basdrum) presenteert, maar met andere ritmes. De opeenvolging van de drums is hier dus analoog aan de toonhoogtereeks in de baspartij, maar staat in een veel eenvoudigere verhouding ten opzichte van de ritmische structuur (1x ritme = 2x drumopeenvolging). De onvoorspelbaarheid van deze lagen in de ‘ritmesectie’ gaan in dialoog met de conventionele formele opbouw, waardoor het klankresultaat duidelijk gestructureerd, maar toch steeds verrassend is.

In Groove 2 integreert Elst onbepaaldheid (en dus vrijheid voor de uitvoerders) in een duidelijk opgebouwd formeel plan. Het deel begint met gesproken tekst, waarin de muziek stilaan binnensluipt via een herhaalde toon in de bas. Deze toon vormt de grondlaag van de hierop volgende eerste strofe, waarin de zang in parallellen wordt verdubbeld door de viool (een secunde hoger) en cello (een octaaf en een kwart lager). De drums, piano en baritonsaxofoon krijgen intussen de instructie om deze lagen vrij aan te vullen in de toonladder van Ab, de herhaalde noot in de bas. Na deze inleiding en eerste strofe versnelt het tempo en komt er een samba op gang, waarvan opnieuw de bas (samen met de drum) het fundament vormt met een herhaalde Eb in gesyncopeerde sambaritmiek. Ook de piano vervoegt hier de ritmesectie met een regelmatig modulerend harmonisch ostinato van drie akkoorden in dezelfde sambaritmiek als de bas. De akkoorden zelf zijn steeds drieklanken gekleurd met toegevoegde noten en doen denken aan de jazz. Er is weliswaar geen tonaal-functioneel verband tussen deze akkoorden, maar hun opeenvolging is wel logisch doordat ze samen alle 12 chromatische tonen bevatten en dus complementaire harmonieën vormen (zulke harmonieën komt overigens ook elders in Bloot voor). Achtereenvolgens vullen de stem in scat singing, het trio viool, cello, en baritonsaxofoon, en een pianosolo de melodische voorgrond in bij deze ritmesectie. Na dit instrumentale deel keert de tekst en melodie van de eerste strofe terug, dit keer niet meer in de onbestemde sfeer van het begin, maar ingepast in de strakke ritmiek van de samba. Op deze herneming van de strofe volgt een nieuwe sectie in 7/8 in een langzamer tempo, waarin de piano opnieuw een harmonisch ostinato van drie akkoorden met complementaire harmonieën speelt. Tegen deze achtergrond improviseren de viool, saxofoon, drums, en bas binnen het harmonische kader dat de piano aangeeft, tot een intermezzo met gesproken tekst de muziek stillegt. Het 7/8-materiaal keert echter geleidelijk aan terug, en wordt steeds intenser: aanvankelijk stijgt het ostinato telkens een secunde, aan het einde mondt alles uit in noiseklanken met instructies als kraken, clusters, multiphonics, extreem hoge tonen, en zelfs ‘go crazy;’ allemaal te herhalen ‘tot alles instort’.

Ook in de andere delen van Bloot krijgen de uitvoerders veel vrijheid, maar zonder ingepast te zijn in een soort strofe-refreinvorm. Vaak gebruikte technieken hierbij zijn: het voorschrijven van toonverzamelingen zonder uitgeschreven volgorde of ritmes, maar met enkele instructies (bv. ‘telkens 2 noten naast elkaar, begin laag’ of ‘legato, willekeurige volgorde’); uitgeschreven ritmiek en register maar zonder exacte toonhoogten; de suggestie van een klankbeeld met enkel woorden (bv. ‘blazen, kraken, piepen, flageoletten, fluisterend, hoog, zacht’); of volledige vrijheid toestaan binnen een bepaalde globale opbouw (bv. crescendo tot sf, met aanwijzing ‘naar chaos, compleet random noten’).

Ook in Nordsoen (2022), een muziektheaterproductie in samenwerking met het gelijknamige saxofoonkwartet, combineert Elst de rollen van tekstauteur, componiste, en performer. Het thema van de tekst is de Noordzee, als metafoor voor intuïtie, buikgevoel, en vrouwelijkheid – thema’s die ook in andere werken van Elst terugkeren. De muziek bestaat uit een reeks composities, waarvan de modale harmonie, strofe-refreinachtige vormprincipes, het gebruik van ostinati en instrumentale solo’s ervoor zorgen dat de klankwereld dicht bij de jazz en lichte muziek staat. Nieuw is dat de muzikanten zich bewegen in de ruimte, waardoor naast gesproken tekst, zang, en muziek ook de choreografie van de muzikanten hier een rol speelt.

Ook koorcomposities hebben een groot aandeel in Elsts werk. De meeste hiervan zijn geschreven voor gelijkstemmig dameskoor (SSA) en pianobegeleiding. Harmonisch gezien zijn deze koorwerken doorgaans verwijd tonaal te noemen: de harmonie is opgebouwd uit drieklanken, vaak met toegevoegde noten, bijvoorbeeld de secunde, kwart, sixt, of septiem. In How sweet the moonlight (2018) op een tekst uit William Shakespeares The Merchant of Venice gebruikt Elst bovendien bijzondere stemeffecten. Om het beeld op te roepen van een natuurlandschap waarin stemmen uit de lucht lijken te ontstaan, laat Elst de vocale partijen in de eerste maten enkel sh-klanken uitblazen. De pianobegeleiding werkt mee aan de mysterieuze, onbestemde sfeer via tonaal/modaal klinkende melodische fragmentjes die samengenomen alle chromatische tonen omvatten, en daardoor geen duidelijke richting aangeven. Een ander bijzonder werk is Aan mijn moeder (2022) voor dameskoor, viool, altsaxofoon, piano, en strijkkwartet op een tekst van Willem Elsschot. De zes strofes van Elsschots tekst zijn telkens op een andere manier getoonzet. Toch is er een globale ABA-structuur te herkennen: na de eerste twee strofen gaat de muziek een andere richting uit voor strofe 3 en 4, terwijl strofe 5 en 6 opnieuw op de eerste twee strofen lijken, gesignaleerd door de terugkeer van het beginmotief in het instrumentale tussenspel na strofe 4. Elst gebruikt de mogelijkheden van het instrumentale ensemble om deze structuur in de muzikale textuur uit te drukken: kenmerkend voor de eerste en laatste strofen zijn de pianobegeleiding in triolen, de overwegend homofone toonzetting van het koor, en de strijkers die het koor vooral ondersteunen. In het middendeel fungeert strofe 3 als overgang: hier nemen het koor en de strijkers de triolenbegeleiding volledig over, waardoor deze ritmiek gaat domineren; terwijl in strofe 4 een echte breuk komt doordat de vaste puls stilvalt, de textuur veel dunner wordt, en er zo een intieme, lyrische sfeer voor in de plaats komt.

 

Werkenlijst

Orkest: Leegte voor strijkorkest en twee hoorns (2016); Caterpillar in machine (2017); I Want to Break Free voor kamerorkest (2022)

Muziektheater: Bloot voor gesproken woord, zang, twee sopranen, viool, cello, baritonsaxofoon, piano, elektrische bas, en drum (2018); VAL voor woord, zang, en contrabas (2018)

Vocaal: How Sweet the Moonlight voor gelijkstemmig dameskoor (SSA) en piano (2018); Fortuna Vitrea voor gelijkstemmig dameskoor (SSA) of gemengd koor (SAB) en piano (2020); It Is Our Light voor gelijkstemmig dameskoor (SSA) en piano (2021); Aan Mijn Moeder voor gelijkstemmig dameskoor (SSA), viool, altsaxofoon, piano, en strijkkwartet (2022)

Performance: I have a Thing voor piano, stem, tape, en danser (2016); The Stomach Dance voor woord, zang, en video (2019); Echo voor stem en electronica (2022)

Kamermuziek: Etude n°1 voor viool solo (2014); Nunc voor fluit, klarinet, trombone, piano, viool en cello (2015); IMPULSE voor viooltrio (2015); Elegie voor marimba, vibrafoon en spreker; Het Is Voorbij voor saxofoonkwartet (2016); Stabat Mater voor twee sopranen, klarinet, en piano (2016); Ik Kan Niets Meer voor piano solo (2018); Inner Light voor basblokfluit solo (2019); Salomé voor strijkkwintet (2020); What Remains Unspoken voor fluit, baritonsaxofoon, trompet, piano, marimba, en altviool (2020)

 

Uitgever

Euprint

Luisteren

https://soundcloud.com/vigdis-hansa-els