D’HOE Jeroen (1968)

Jeroen D’hoe werd geboren te Leuven op 25 juni 1968. Hij studeerde musicologie aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij in 1992 afstudeerde met grote onderscheiding. Van 1994 tot 1998 doceerde hij er harmonie; en van 1992 tot 1996 was hij er wetenschappelijk medewerker in het kader van de ABB leerstoel voor nieuwe muziek, het onderzoeksproject naar Karel Goeyvaerts en het gehoorvormingsprogramma UniSono.

Aan het Lemmensinstituut, eveneens te Leuven, behaalde hij Eerste Prijzen voor notenleer (1988), harmonie (1989), praktische harmonie (1991), contrapunt (1991) en fuga (1993). Bovendien behaalde hij in 1996 een Meestergraad Compositie bij Piet Swerts. Ook volgde hij in 1998 een aanvullend jaar compositie aan dezelfde instelling. Vervolgens zette hij vanaf het najaar van 1998 zijn opleiding als componist verder aan The Juilliard School te New York, waarvoor hij een beurs ontving van de Belgian American Educational Foundation. Hij behaalde er in 2000 een Masters Degree in compositie bij John Corigliano en bereidt er tegen 2003 een doctoraat voor. Bovendien doceert hij er sinds 1999 gehoorvorming. In 2001 won Jeroen D’hoe de Juilliard Composer’s Competition met Wavechain, een compositie voor piano en orkest.

 

Werkbespreking

Jeroen D’hoe’s idioom bestaat in essentie uit twee bestanddelen: enerzijds haalt hij inspiratie uit de compositietechnische vernieuwingen die componisten de voorbije decennia doorvoerden, en anderzijds is er een sterke band met de traditie. Hij voelt bovendien een grote affiniteit met twintigste-eeuwse componisten als Charles Ives, Aaron Copland, Witold Lutoslawski, György Ligeti en John Corigliano. Zijn roots liggen in het algemeen in het grote symfonische repertoire met een directe expressiviteit. Daarnaast vermeldt Jeroen D’hoe het grote belang van zijn opleiding als musicoloog en het onderzoekswerk dat hij aansluitend deed. Ze zijn even essentieel als zijn puur muzikale opleiding. Hij stelt dat een historisch, esthetische en analytisch perspectief – vanuit de musicologie – een noodzakelijke background geeft voor compositie. Hij streeft dan ook naar een ideale wisselwerking tussen het artistieke en het wetenschappelijke.

In de Yeats Songs voor sopraan en orkest (1995), één van D’hoe’s eerste composities, staat de directe, expressieve schrijfwijze reeds centraal. Deze liedcyclus is gebaseerd op vier gedichten uit verschillende dichtbundels van de Ierse dichter en Nobelprijswinnaar William Butler Yeats (1865-1939). De tekstuele inhoud van deze liederen wordt door de componist op directe wijze verklankt. Zo creëert de componist per lied een aan de tekst aangepaste sfeer door middel van een verfijnde instrumentatie – waarbij vooral de blazers op de voorgrond treden – in combinatie met een expressieve stempartij. De inhoud van de gedichten is sterk uiteenlopend. In The Old Men Admiring Themselves In The Water, laat hij enkele oude mannen hun levenswijsheid spuien: “Everything alters/And one by one we drop away” en “All that’s beautiful drifts away/Like the waters.” Vervolgens komt het korte Memory, dat schertsend van toon is. Summer and Spring, een bucolische ode aan de jeugd, is dan weer het langste lied. Tevens contrasteert het met de andere liederen door het ingetogener karakter, wat zich ook uit in de instrumentatie; de sopraan wordt aanvankelijk vooral door de strijkers begeleid, later ook door de koperblazers. Het laatste lied, A Drinking Song, zoekt de waarheid in de wijn. Het is een lied dat haast letterlijk in één ademhaling gezongen wordt.

In 1995 schreef de componist zijn Partita voor blokfluitenkwartet in opdracht van het Flanders’ Recorder Quartet (Vier op ’n rij). Het werk bestaat uit vijf delen, Preludio, Valse, Adagio, Scherzetto en Finale. Het gaat op speelse manier om met typische elementen uit de blokfluitliteratuur, en confronteert ze met nieuwe, experimentele technieken. Het preluderende openingsdeel combineert reeds van in het begin verschillende stijlregisters. Valse evolueert na een dramatisch begin naar een tegenstelling tussen de legato onderstemmen, die parallel verschuiven, en een staccato bovenstem. Tenslotte horen we een dynamische opbouw, versterkt door het gebruik van de techniek van de Flatterzunge. In het Adagio creëert de componist een intimistische sfeer, door gebruik te maken van de laagste blokfluiten en de daarmee samenhangende klankkleuren, door opmerkelijke harmonische constellaties, en door kleine en verminderde intervallen. De solopassage voor de basblokfluit zet het kwetsbare en intieme karakter van dit grote instrument extra in de verf. Deze beweging eindigt tenslotte op dezelfde manier als waarmee ze begon: op een unisono fa. In scherp contrast daarmee staat het Scherzetto, waar schrille en hoge tonen, snelle toonherhalingen en het kleurrijk schuiven – vaak op een kleine secunde afstand van elkaar – van de verschillende stemmen centraal staan. De finale tenslotte, speelt zich af in het midden- en lage register. Opvallend is het percussieve gebruik van de basblokfluit.

De meeste composities van Jeroen D’hoe’s werden in opdracht geschreven. Op de vraag of hij zichzelf beschouwt als componist ten dienste van een opdrachtgever, of een componist die voor zichzelf schrijft, antwoordde de componist:”De intrinsieke interesse en motivatie van de componist om een bepaald werk te schrijven is uiteraard van wezenlijk belang voor het creatieve proces. Een compositieopdracht (en daaraan gekoppeld de uitvoeringsmogelijkheden) maken mee mogelijk dat een compositie en een bepaalde visie die er aan ten grondslag ligt, een publiek bereikt. De gestelde vraag bevat mijns inziens niet noodzakelijk aan elkaar tegengestelde waarden. Beide kunnen perfect samengaan en de meerwaarde hiervan voor zowel de opdrachtgever, het publiek als de componist ligt voor de hand.” Op die manier componeerde hij zijn Adagio voor hobo sextet in opdracht van Piacevole (1996), Trancircle voor orkest in opdracht van de Beethoven Academie (1996), en de Cummings Songs voor sopraan, viool, piano en orkest in opdracht van het Collegium Instrumentale Brugensis (1998). Deze laatste compositie, een liedcyclus op gedichten van de Amerikaanse dichter e.e. cummings (1894-1962), is geconcipieerd vanuit de sopraanpartij.

D’hoe componeerde naar eigen zeggen eerst deze sopraanpartij, zonder daarbij te denken aan de orkestratie of de harmonie. Vanuit de tekst stelde de componist een reservoir van muzikaal materiaal samen, waaruit de rest van de partituur dan gegenereerd werd. Het gaat om een organische ontwikkeling en een evenwichtige distributie van het muzikale basismateriaal. Deze manier van werken garandeerde consistentie, zowel op het vlak van de grote vorm als de expressieve details. Ondanks het feit dat dit een postseriële manier van werken is, staan grote melodische bogen, categorieën als opbouw en afbouw, en een duidelijke gevoelsexpressie in relatie met de tekst centraal. Deze expressie was reeds aanwezig in de Yeats’ Songs (1995). Het verschil tussen de twee liedcycli is echter dat de Cummings Songs uit één muzikaal reservoir putten en op die manier een hechtere eenheid vormen, terwijl in de Yeats Songs de vocale partij en het ensemble eerder complementair zijn geschreven, vanuit een directere tekstexpressie. Het werk werd gecreëerd door drie laureaten van de Konigin Elisabethwedstrijd, namelijk sopraan Cathérine Vandevelde, violiste Véronique Bogaerts en pianist Jan Michiels, in samenwerking met het Collegium Vocale Brugensis onder leiding van Patrick Peire op 25 juni 1998 in de Leuvense Stadsschouwburg.

In 1998 vertrok Jeroen D’hoe vervolgens naar New York, waar hij aan de Juilliard School compositie ging volgen bij John Corigliano. Hij kon er zijn artistieke visie helemaal verder ontplooien. Hij identificeert zich in sterke mate met de esthetiek van Corigliano’s meer progressieve werken, zoals het Klarinetconcerto, Symfonie nr. 1, Altered States en Strijkkwartet.

Zelf stelt hij het streven naar een eerlijke combinatie centraal van directe expressiviteit en communicatie met het publiek enerzijds en een brede en technische vormgeving anderzijds. Een werk moet proberen te ontroeren, structureel en formeel herkenbaar en technisch verrassend zijn. De belangrijkste evoluties sinds zijn verblijf in de V.S. komen volgens hem tot uiting in een uitgebreider orkestraal palet, de integratie van moderne technieken, en een “grotere” dynamische en orkestrale zetting.

Het eerste werk dat D’hoe er componeerde was Wavechain voor piano en orkest (1999). Het werd gecreëerd door Erik Huebner, piano en het Juilliard Symphony Orchestra o.l.v. Jeffrey Milarsky. Een tweede werk dat Jeroen D’hoe er schreef, was Waves voor hobo en piano (1999).

Zijn Vioolconcerto (2000) componeerde hij in opdracht van het Vlaams Radio Orkest. Hij vond het een voorrecht en een grote artistieke uitdaging om het werk precies als opdracht te componeren. Bovendien kreeg hij muzikale feedback van violist Otto Derolez, die het werk zou creëren. Ook hier werd D’hoe geïnspireerd door de rijke traditie van het genre, wat volgens hem een bezinning veronderstelt, niet alleen over het genre, maar tevens over de aangewende muzikale taal, stijl, vorm en het algemene artistieke statement van het werk.

Vanuit de idiomatische veelzijdigheid van de viool componeerde hij de twee hoofdthema’s van dit concerto: een gedragen lyrische melodie en een snel ritmisch thema, die als contrasterende elementen een duidelijk structurele rol hebben. Ook wees hij op het feit dat de thematisch-motivische vormgeving van de compositie wordt versterkt door de structurele organisatie van drie onveranderlijke akkoorden, die in logische relatie tot elkaar staan, in principe vergelijkbaar met de functionele tonale harmonie; de geleidelijke ontwikkeling van een dissonant – een combinatie van septiemen – over een meer consonant akkoord – een combinatie van sixten – naar het meest consonante akkoord – een opeenstapeling van reine kwinten – dat refereert aan de stemming van de viool. Deze drie akkoorden benadrukken de structurele hoofdpunten van de compositie, waardoor een auditieve beleving van de grote vorm versterkt wordt. De samenhang van de vorm met thematisch en harmonisch materiaal, vormde volgens de componist de basisvoorwaarde voor een natuurlijke communicatie met de luisteraar; de emotionele overdracht en de structurele duidelijkheid van het werk versterken elkaar en maken op die manier een volwaardige esthetische beleving mogelijk.

Blijkbaar was de samenwerking met het Vlaams Radio Orkest zeer vruchtbaar, want ook het volgende werk dat Jeroen D’hoe componeerde, was een opdracht van dit orkest, de Festival Anthem (2001). Zelf omschrijft de componist het werk als een feestelijk en aangenaam klinkend orkestwerk. Het werk vertrekt opnieuw vanuit een muzikaal reservoir, dat ditmaal refereert aan oude Engelse hymnen. Hij componeerde een herkenbare, tonale melodie, die een persoonlijke uitdrukking moest zijn van een open, extravert en plechtig gevoel, in de hoop dit op een zo creatief mogelijke manier over te brengen. Naast enkele lyrische solopartijen werkte hij met dialogerende instrumentengroepen – met verschuivende clusters – en geprolongeerde akkoorden. Daarbij achtte hij het essentieel dat een bepaalde melodie of een motief bij een specifiek instrument past of goed geprojecteerd wordt door een instrumentengroep of tutti bezetting. Momenteel bereidt hij een derde opdracht van het Vlaams Radio Orkest voor, de Symfonie no. 1.

 

Werklijst

Orkest: Trancircle voor orkest (1996); Wavechain voor piano en orkest (1999); Vioolconcerto (2000); Festival Anthem (2001); Symfonie no. 1 (2002, in voorbereiding);

Kamermuziek: Partita voor blokfluitenkwartet (1995); Adagio voor hobosextet (1996); Waves voor hobo en piano (1999)

Pianomuziek: Piano Suite no. 1 voor piano solo (1995)

Vocaal: Four Yeats Songs voor sopraan en orkest (1995); Cummings Songs voor sopraan, viool, piano en orkest (1998)

 

Bibliografie

– J. CHRISTIAENS, Pleidooi voor creatieve gevoeligheid, in Muziek en Woord, 24, nr 288, 1998, pp. 8-9
– Y. SENDEN, Drie vioolconcerto’s, Programmaboek Festival van Vlaanderen Limburg, 2000, pp. 12-16
– K. VAN DEN BUYS, Muziek zonder grenzen, in Muziek en Woord, 27, nr 326, 2001, pp. 12-13
– M. DELAERE en J. D’HOE, Structural Aspects of New Tonality in Goeyvaerts’ String Quartet The Seven Seals, in Belgisch Tijdschrift voor Muziekwetenschap, 48, 1994, pp. 133-150
– J. D’HOE, Vioolconcerto, in Programmaboek Festival van Vlaanderen Limburg, 2000, p. 105

 

Discografie

– Vioolconcerto (Vlaams Radio Orkest o.l.v. Bjarte Engeset en Otto Derolez, viool), Klara, VROK2000/1

 

 

©MATRIX
Teksten van Joris De Henau
Laatste aanpassingen: 2006