ALBERT Karel (1901-1987)
Karel Albert werd geboren te Antwerpen op 16 april 1901. Hij studeerde aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium van zijn geboortestad en daarna nog bij Marinus De Jong. In 1929 werd hij muziekleraar aan de Rijksmiddelbare school van Antwerpen. In 1933 trad hij in dienst als secretaris van de muziekdienst van het toenmalige N.I.R. (Nationaal Instituut voor Radio-omroep). In 1936 werd hij er dienstchef en nog drie jaar later promoveerde Karel Albert tot adjunct-directeur. Na een onderbreking tijdens de Tweede Wereldoorlog zette Albert zijn activiteiten bij het N.I.R. voort tot 1961. Dan ging hij op 60-jarige leeftijd op pensioen, waarna hij wel nog tot 1970 muziekrecensent bleef bij het weekblad Het Toneel. Karel Albert was trouwens zijn hele leven lang medewerker van meerdere tijdschriften zoals Kunst, Vlaamse Arbeid en Music. Een selectie uit deze artikels werd gebundeld in een boek uit 1982 Over muziek gesproken… Karel Albert stierf in 1987 te Liedekerke.
Samen met August L. Baeyens en Willem Pelemans behoort Karel Albert tot degenen die, onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog, de moderne muziek in Vlaanderen propageerden. Zo organiseerden deze vernieuwers in 1922 al een concert in Brussel, met hoofdzakelijk hun nieuwe muziek. Dit initiatief zou een verlengstuk krijgen met verscheidene kleinschalige concerten in Antwerpen en in de hoofdstad. Er werd door Karel Alberts vriend en collega August Baeyens zelfs een Antwerps kamermuziekensemble opgericht, dat vanaf 1927 deze moderne Vlaamse muziek zou ondersteunen. Karel Albert hield zich rond deze periode schuil achter het pseudoniem K. Victors. Zijn eerste successen en de daarmee gepaard gaande bekendheid als componist behaalde Karel Albert met de toneelmuziek die hij schreef tussen 1924-1932 voor het Vlaamse Volkstoneel en het avantgardistische Théâtre du Marais te Brussel. Met deze functionele muziek had hij een grote rol in de geleidelijke aanvaarding van de moderne muziek door een ruimer publiek. Zijn toneelmuziek kaderde immers in de vernieuwing van het toneelgebeuren, die toen in Vlaanderen aan de gang was.
Hij zou zich in 1947 nog aan een sterk vulgariserend muziekhistorisch boek wijden, getiteld ‘De ontwikkeling van de muziek, van de oudheid tot Beethoven, aan de hand van fonoplaten’.
Werkbespreking
Karel Albert was naar eigen zeggen “een componist die altijd zocht” en het resultaat was dat hij zich telkens van de ene richting naar de andere heeft bewogen. Hij kreeg zijn compositorische vorming voor het grootste deel van Marinus De Jong, van wie hij het thematisch-motivisch denken overnam. Zoals gezegd behoorde Karel Albert kort na de Eerste Wereldoorlog met Baeyens en Pelemans tot de eerste modernisten van ons land. Structuur en expressionistische geladenheid vonden ze belangrijker dan een romantische inhoud en volkse melodieën zoals de erfgenamen van Benoit op dat moment predikten. Karel Albert stond volop in het expressionisme toen hij meer dan 20 partituren met toneelmuziek produceerde. Zijn dramatische aanleg dreef hem ertoe hier een muziek te scheppen die in het scenisch gebeuren ingreep en de acteurs vooral ritmisch ondersteunde. Enkele van de belangrijkste werken hierbij zijn Lucifer, Adam in ballingschap, Tijl, Les marrons du feu, De Mariaboodschap en Marieken van Niemeghen… De muziek van dit laatste stuk maakte toen zo’n furore, dat het Volkstoneel altijd muziek in de stukken is gaan integreren. Deze expressionistische periode bestempelde Karel Albert zelf als “constructivisme” en hij noemde dit “muziek die zuiver muziek wil zijn, lijnen die niets anders dan een plastische waarde vertegenwoordigen”. Voor de verwezenlijking van deze “gemeenschapskunst” schreef hij “constructies”. Reeds in 1922 schreef Karel Albert een constructie voor gemengd koor, Hymne.
De periode van constructivisme is echter vooral te situeren tussen 1926 en 1937, met voorbeelden als 6/4 constructie voor piano (1926), 2/4 constructie (1930), 3/4 constructie (1930) en een 4/4 constructie. Zelf beschouwde Karel Albert zijn compositie Het land, symfonische constructie (1937) als het hoogtepunt van zijn “muzikaal constructivisme.” Dit werk is een abstracte constructie waaruit elke individuele emotionaliteit is geweerd. Hij trekt dit nieuwe esthetische ideaal wel niet door tot de compositietechnische middelen, zoals de ritmische vormgeving en de instrumentatie. Ook zijn harmonische taal blijkt hier weinig te botsen met de traditie. De harmonie is statisch door een ostinato en door de schrijfwijze die aanleunt bij het gefigureerde koraal. De eigenlijke constructivistische idee die in Het land gerealiseerd wordt, is de projectie van een akkoordbreking in de muzikale tijdspanne van de compositie. Er is de indruk van een zeer langzame akkoordbreking die over het hele werk is gespreid en die als een cantus firmus wordt behandeld. Ook na 1937 zou Albert nog een constructivistisch werk schrijven, namelijk Drie constructies voor snaren (1959).
Karel Alberts meest bekende compositie Het beestenspel uit 1933 zal de voorbode worden van een nieuwe fase in de carrière van de componist. De stijlverandering die we hier waarnemen, is er één van vereenvoudiging, een tendens die zich tijdens de oorlogsjaren 1940-1944 zal stabiliseren. In deze periode grijpt Karel Albert terug naar een “gerijpt” classicisme, naar meer evenwicht tussen vorm en inhoud. Het beestenspel is een pianosuite uit 1932, die in 1933 voor orkest werd bewerkt. In elk van de negen nummers van deze suite voert een dier zijn kunstje op. De tekst is luchtig en bevat veel humoristische passages, maar de componist weet toch de muzikale clichés te ontwijken. Volledig vernieuwende muziek levert dit niet op, hoewel er sprake is van vermenging van verschillende harmonische functies in eenzelfde akkoord en van bitonaliteit op het eind van de openende en tevens afsluitende circusmuziek. Dit pretentieloze werk van Karel Albert kan gezien worden als een kritiek op de hoogdravende en ernstige laat-romantische muziektraditie waar hij komaf wilde mee maken.
Met de Tweede Wereldoorlog zou Karel Alberts zoeken naar een vereenvoudigde stijl zijn hoogtepunt krijgen in zijn symfonieën nr. 1 in E (1941), nr. 2 in G (1943) en nr. 3 in B (1945), en ook in zijn ballet De toverlantaarn (1946). Zijn derde symfonie noemt hij zijn “radio-symfonie”. Dit werk zou wat betreft een esthetisch en technisch aspect voor de radio-uitzending zijn opgevat. Technisch is deze symfonie afgestemd op de klankcapaciteit van de huiskamer. De bezetting is dus voor een beperkt orkest en de bouw klassiek en doorzichtig. Hij realiseert dit door elk instrument als solist te behandelen. Esthetisch gaat hij hier de kunst van de intimiteit beoefenen. Het werk is niet voor een massa in de concertzaal, maar voor het individu bij de radio. In 1950 ontstond de opera buffa Europa ontvoerd. Hierna verlaat Karel Albert het classicisme om opnieuw een meer experimentele periode in te gaan. Pianostukken en liederen waren hier de voorlopers van deze verandering. Kenmerkend werk voor deze periode was het ballet Tornooi van 1953. Hoewel de componist en auteurs nadien dit werk beschouwden als een expressionistische compositie, valt er tegen deze omschrijving heel wat in te brengen. Tornooi is een uiterst narratief ballet in de 19de eeuwse muzikale traditie. Een ander werk uit deze periode is het Kwintet voor fluit, hobo en strijktrio (1954). Met dit werk stond Karel Albert in het tweede deel op het grensgebied van de atonaliteit en de dodecafonie. Opnieuw moet reële meerstemmigheid hier wijken voor ostinato’s of melodieën met figuratief vulwerk. Interessant is de wisselwerking tussen fluit en hobo en het afsluitende pp-akkoord op het einde van het tweede deel. Een verdere stap naar de dodecafonie leverde volgende werken op: Thema met variaties voor piano (1955), Derde sonate voor piano (1956), Bloeiende lotus (1956) en De nacht voor orkest (1956), dat volledig gebouwd was op het twaalftonenstelsel. Hierna werd Karel Albert een overtuigd aanhanger van de dodecafonie in zijn meest absolute zin met als voorbeeld de Suite voor orkest (1958), naast andere kamermuziek en liederen. In 1962 componeerde hij de suite voor bariton en orkest In den beginne was het woord waarin hij voor het eerst van de seriële techniek afweek.
Na enkele werken (o.a. Kwartet voor kopers uit 1963) waarin Karel Albert de Messiaen-modi aanwendt, verenigt hij in zijn Symfonie nr. 4 verschillende stijlen. Dit is wellicht zijn laatste belangrijke werk, waarin we de veruiterlijking zien van Karel Alberts muzikale persoonlijkheid, een componist met een erg grote stilistische verscheidenheid.
Werklijst
Orkest: Wilde jacht (1933); Humoresque (1936); Het land (1937); Eerste symfonie (1941); Tweede symfonie (1943); Derde symfonie (1945); De nacht (1956); Suite voor orkest (1958); Drie constructies voor snaren (1959); In den beginne was het woord (1962); Vierde symfonie (1966); Synfonietta (1968)
Kamermuziek: Strijkkwartet nr. 1 (1929); Trio voor hobo, klarinet en fagot (1930); Kamersymfonie (1932); Kwintet voor fluit, hobo en strijktrio (1954); Kwartet voor koper (1964)
Ballet: De toverlantaarn (1942); Tornooi (1953)
Opera buffa: Europa ontvoerd (1950)
Liederen: Het lied van de smid (1933); De heide roept (1960); Femme en noir (1960); Fidelité en chambre (1960)
Toneelmuziek: Marieken van Niemeghen (1924); Tijl (1925); Les marrons du feu (1925); Lucifer (1926); Adam in ballingschap (1927); De Mariaboodschap (1927)
Pianomuziek: Het beestenspel (1932); Thema met variaties voor piano (1955); Derde sonate voor piano (1956); Bloeiende lotus (1956)
Bibliografie
– K. ALBERT, art. Karel Albert, in Muzikale ommegang, uitg. dr. G. VAN RAVENZWAAIJ, Amsterdam, 1948, pp. 39-42.
– K. ALBERT, Over muziek gesproken… Selectie uit de artikelen en essays in de laatste zestig jaar gepubliceerd door Karel Albert, Antwerpen, 1982.
– M. DELAERE, Pioniers van de Nieuwe Muziek 1920-1950. Karel Albert, in Nieuwe Muziek in Vlaanderen, uitg. dr. M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, Brugge, 1998, pp. 5-34.
– M. DELAERE, P. MANNAERTS, K. VAN DEN BUYS en V. VERSPEURT, Het geheugen van de geluidsfabriek: de Vlaamse symfonische muziek in de voormalige muziekbibliotheek van de openbare omroep 1930-1960, Leuven, 2004.
– C. MERTENS, Hedendaagse muziek in België, Brussel, 1967, pp. 10-12, 30-31.
– C. MERTENS, Karel Albert 75 jaar, in Gamina: tweemaandelijks tijdschrift voor muziek en grammofoonplaten, 3, 1976, pp. 128-130.
– J. ROBIJNS, art. Albert, Karel, in Algemene muziekencyclopedie, uitg. dr. J. ROBIJNS en M. ZIJLSTRA, dl.1, Amsterdam, 1979, p. 59.
– F. ROQUET, art. Albert, Karel, in lexicon Vlaamse componisten geboren na 1800, Roeselare, 2007, pp. 14-15.
Links
More info about the life and work of Karel Albert
Scores of Karel Albert, available in de music catalogue of the KU Leuven Libraries
©MATRIX
Teksten van Jeroen Vanacker
Laatste aanpassingen: 2017