WESTERLINCK Wilfried (1945)

Wilfried Westerlinck werd geboren te Leuven op 3 oktober 1945. Aan het Stedelijk Conservatorium liet zijn pianoleerkracht Willy Van Innis hem reeds kennis maken met de moderne muziek van Bartok, Vic Nees, en Alban Berg. Deze studies zette hij voort aan het conservatorium van Brussel, waar hij hobo en harmonie studeerde bij respectievelijk Louis van Dijk en Victor Legley. Dit werd aangevuld met opleidingen orkestdirectie (Daniël Sternefeld), muziekanalyse en vormleer (August Verbesselt) aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium in Antwerpen. Van 1970 tot 1983 bleef hij aan deze instelling verbonden als docent muziekanalyse. In Monte Carlo volgde Westerlinck nog een cursus orkestdirectie bij Igor Markevitsj.

In 1964 vond de eerste professionele uitvoering van een eigen compositie plaats, door het klarinetkwartet van Marcel Hanssens. Vanaf 1968 lag zijn hoofdbezigheid echter bij de VRT. Victor Legley introduceerde hem bij de radio waar hij zich al snel opwerkte tot producer. Drie jaar lang was hij de producer van het Radiodansorkest onder leiding van Etienne Verschueren en tot begin 2001 was hij verantwoordelijk voor de productie en uitzending van kamer- en orkestmuziek.

In de jaren ’90 stond hij mee aan de basis van media-evenementen als De Nacht van Radio 3 en Radio 3 in de Stad. Westerlinck besteedde vooral aandacht aan Vlaamse componisten en hun aandeel in de uitgezonden radio. In 1995 werd het Festival I Fiamminghi in Campo volledig aan Westerlincks oeuvre besteed en in 1983 was hij als gastcomponist uitgenodigd op het 4th Brass Festival in Baltimore. Bovendien werd hij door Baylor University in Texas uitgenodigd voor een gastprofessoraat compositie en was hij tussen 2004 en 2008 regelmatig te gast op de Fundación Knecht-Drenthe in Spanje. Sommige van zijn composities vielen in de prijzen: Metamorfose (Tenutoprijs, 1972), Landschappen I (prijs van de provincie Antwerpen, 1977). In 1985 ontving Westerlinck de Jef Van Hoof-prijs voor een liedcyclus op teksten van Bertus Aafjes en de Eugène Baie-prijs voor zijn volledige oeuvre.

 

Werkbespreking

Dat de omvang van een oeuvre niet noodzakelijk correlatief is met de kwaliteit ervan, kan muziekhistorisch voldoende onderbouwd worden. Ook Westerlinck is een componist die, ondanks zijn geringe productie, een bijzondere compositorische vakkundigheid aan de dag weet te leggen. Dat blijkt reeds in Metamorfose (1971) voor orkest. Het werk vertrekt vanuit een twaalftoonreeks. De reeks fungeert hier niet als een totalitair gegeven, maar eerder als leidraad waaruit vrij segmenten kunnen geselecteerd worden. Zo presenteert de fluit aan het begin enkel de eerste zeven tonen van de reeks, waarna de volgorde van diezelfde tonen herhaaldelijk gepermuteerd wordt. Dit werkt een zekere melodische en harmonische staticiteit in de hand. Het transformeren en ontwikkelen van beperkt basismateriaal (een motief, een reeks, een akkoord) zal overigens een constante blijven bij Westerlinck. In die zin is de titel Metamorfose paradigmatisch voor zijn complete oeuvre. Landschappen III-V (resp. 1980, 1981 en 1983) bijvoorbeeld, openen alle drie met een bitonaal akkoord. De symmetrische opbouw van deze akkoorden biedt heel wat constructieve mogelijkheden voor het verwerkingsproces. Die mogelijkheden worden ten volle benut.

Celontwikkeling staat ook centraal in de drie strijkkwartetten. Na het openingsakkoord van het Tweede Strijkkwartet (1987) verschijnt een motief, dat eerst gesequenseerd wordt, vervolgens uitgebreid en tenslotte opgesplitst in verschillende componenten (die elk onafhankelijk nog eens een ontwikkeling ondergaan). Hetzelfde geldt voor het Derde Strijkkwartet (1994). Het tweenotenmotief in de eerste maat wordt reeds in de volgende maat ritmisch en melodisch gevarieerd. Maten 3 en 4 vormen op hun beurt een variant van maat 2, enz. Wat Westerlinck echter onderscheidt van andere componisten die zich op deze lijn bevinden (Beethoven, Brahms, Schönberg), is de opvallende afwezigheid van contrapunt. Daarmee belanden we bij een tweede constante in Westerlincks muziek.

Ook in Twee Preludes voor piano (2008) vertrekt Westerlinck vanuit een minimum aan materiaal. De eerste prelude start in een quasi-tonale sfeer van Eb met een gebroken akkoord dat telkens gevarieerd herhaald wordt: elke variatie is zodanig gealtereerd dat de akkoorden steeds wijder worden in een waaierstructuur, die vervolgens terug inklapt. Zo verschuift de prelude eerst van een Eb-tonaliteit naar een C-tonaliteit, en tenslotte, na een korte herneming van de beginakkoorden, naar een B-tonaliteit. Ondanks de afwezigheid van traditionele functionele tonale verbanden, blijft een tonale reminiscentie steeds (al dan niet in de achtergrond) aanwezig. De tweede prelude speelt ook met de spanning tussen tonaliteit en atonaliteit. In de dissonante clusterakkoorden zijn nog steeds tonale echo’s te herkennen. Zonder echt tonale regels te volgen, zweeft het stuk toch rond twee ‘tonale’ centra, namelijk do en sol.

Een complexe contrapuntische uitwerking zou een ongeremde ontplooiing van de lyrische frase alleen maar bemoeilijken. Dit is zeker het geval wanneer in de loop van de jaren ’80 de percussieve ritmiek meer en meer veld moet ruimen voor cantabile-stemvoeringen (vb. Canto II voor cellosolo, de hoornpartij in Landschappen I). De zorgvuldig geplaatste akkoorden staan dan ook hoofdzakelijk ten dienste van de zich ontwikkelende melodielijn; ze brengen vooral kleur bij. Voor dit harmonisch materiaal wordt geput uit het repertoire van de eerste helft van de 20ste eeuw: atonale akkoorden (soms chromatische clusters, vb. het begin van het tweede deel van Strijkkwartet nr 2), bitonale akkoorden (Landschappen-cyclus), “majeur-mineur”-akkoorden, maar vaak ook onverhuld tonale drieklanken (Preludio per una danza antica voor vierhandig piano).

De aandacht voor kleur en timbre komt verder tot uiting in de instrumentatietechniek. Westerlinck heeft zich daarbij nooit laten verleiden tot onconventionele speelwijzen. In Landschappen I-V worden de timbremogelijkheden van de diverse kamermuzikale bezettingen fijnzinnig afgetast. De “natuurlijke” sonoriteit van het instrument (of ensemble) krijgt voorrang op vernieuwing en experiment. Dat blijkt eens te meer uit een werk als Talisman (2001), voor klarinet solo. Een vooralsnog onopgemerkt kenmerk in het œuvre van Westerlinck is de recyclage van eigen materiaal. Voor werken met dezelfde titel is dit wellicht evident (Canto I en Canto III). Minder voor de hand liggend zijn evenwel volgende referenties: delen uit de Epigrammen duiken op in het Derde Strijkkwartet en in Pierrot; het slotmotief van Landschappen I is het basismotief van Maclou; de dalende progressie van volmaakte akkoorden op E, B, G, Cis kwam reeds voor in een vernietigd jeugdwerk, maar duikt ook op in Landschappen I, Bagatellen en Drie koraalfanfares. Ook de eerste prelude uit Twee Preludes voor piano (2008) is een herneming van materiaal uit Minneliederen voor twee harpen (2003).

Talisman (2001), een virtuoos werk voor klarinet solo, valt uiteen in drie delen met als titels “Frontispice”, “On the Crownest” en “Gryphons”. Het eerste deel situeert zich voornamelijk in het lage register van de klarinet, waar dit instrument een mooie, volle klank produceert. Ritmisch is het een levendige beweging met veel zestiende noten en een terugkerend ritmisch motiefje (zestiende rust, zestiende noot, achtste noot). Een vloeiende overgang (meno mosso) leidt ons naar het tweede deel. In deze langzame beweging worden de lyrische kwaliteiten van de klarinet naar voor geschoven. De ritmiek is gevarieerder, en de melodische intervallen zijn veel groter, waardoor nu ook het hogere middenregister aan bod komt. Via enkele reminiscenties aan de eerste beweging komen we in een onrustiger derde deel waarin de virtuositeit ten top gedreven wordt. Het werk eindigt uiteindelijk verstild, met een uitstervende lage si.

Niettegenstaande hij in een aantal werken een zeer moderne muzikale taal en techniek hanteert (vb. seriële technieken in Elegie van de Zee en van de Liefde; de aleatoriek in het middendeel van Metamorfose en in Landschappen I; het uitermate disjunct melodisch verloop van de trombone in “S”), staat Westerlinck mijlenver af van het avant-gardisme van sommige generatiegenoten. Zijn omgang met het muzikale materiaal is zelfs sterk geworteld in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw. Toch is Wilfried Westerlinck geen postmodernist. Waar de voorvechters van deze strekking het muzikale kunstwerk steevast in twijfel trekken via allerlei dubbelzinnigheden, gelooft Westerlinck nog steeds in een kunst zonder maskers of valkuilen.

 

Werklijst

Orkest: Metamorfose (1971); Elegie van de Zee en van de Liefde (1975)

Kamermuziek: Epigrammen (1968); Luchtige Etuden voor een Zomerwerk (1970); Canto I-III (1976-482); Aquarel nr 1 en 2 (1977, 1991); Landschappen I-V (1977-’83); Strijkkwartet nr 1, 2 en 3 (1978-’94); S (1972; toevoeging van tape in 1980); Pierrot (1999); Scarpette d’Italia (1992); Talisman (2001); Canzone Bucolico, voor ballet, voordracht, 2 fluiten en percussie (2001); Pessoa-aubade (2003); Berceuse van Tanchelijn (2002); Minneliederen voor twee harpen (2003): Kakimori Bunko, voor voordracht, engelse hoorn of bassethoorn, basklarinet en piano (2004); Carillon nr. 3 voor groot blazersensemble, piano en slagwerk (2005)

Pianomuziek: Vier Bagatellen (1967-’78); Sonate nr 1, 2 en 3 (1983-’86); Preludio per una danza antica (1985); Review (1970-’91); Twee Preludes voor piano (2008)

Liederen: Drie liederen (1964); Zes liederen (1970); Drie Impromptu’s met Epiloog (1985), Proloog, gevolgd door vier kleine mysteries (1993); Ave Maria, voor 4 vrouwenstemmen (2002)

Beiaard: Triptiek (2001)

 

Bibliografie

-M. DELAERE, Aftasten van de Muzikale Horizon. De landschappen I-V van Wilfried Westerlinck, programmaboek festival I Fiamminghi in Campo, 22, 23 en 24 februari 1995, p. 15-21
-M. DELAERE, art. Tussen Wellust en Weemoed, in Muziek en Woord, 21/2, 1995, p. 5
-Y. KNOCKAERT, De modernisten, Generatie 1940-’50, in Nieuwe Muziek in Vlaanderen, uitg. dr M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, Brugge, 1998, p. 122-123
-H. SLEDSENS, art. Van Heinde en Verre, in Muziek en Woord, 27/1, 2001, p. 20

 

Discografie

-Metamorfose, Cultura LP/5073-N2
-Twee kleine feestelijke stukken, R. Gailly CD/88.903
-Strijkkwartet nr 1, Phaedra CD/ JF-IC-02
-Poëma, J.M.Vlaanderen CD/JM 5539 A
-Van Heinde en Verre, Phaedra CD/292.005
-Landschappen IV, MUSIC FOR HARP, FLUTE, VIOLIN, VIOLA AND CELLO (Arpae Ensemble), Phaedra (In Flanders’ Fields, vol. 12) 92012
-Preludio per una danza antico, Eufoda 1244
-Pierrot, LOOK, A BASS CLARINET IN MY GARDEN! (Trio Classicum; Moscow Chamber Soloists; basklarinet: Jan Guns, marimba, klokkenspel en vibrafoon: Rita Rommes), Phaedra (In Flanders’ Fields, vol. 20) 92020
-S, Phaedra CD/92023
-Carillon I –CD Radio 3/ R3 98009
-Landschappen II, Phaedra CD/92038
-Kijk, een basklarinet in mijn tuin!, Phaedra CD/92043

 

© MATRIX
Teksten van Bart Put, Klaas Coulembier en Lien Claeys
Laatste aanpassingen: 2019

wilfried.westerlinck@skynet.be

Wilfried Westerlinck: Potvlietlaan 1/106, 2600 Antwerpen

(0)3 235 15 17

Cd's in MATRIX
Partituren in MATRIX
INTERVIEW door Simon De Rijcke

Alle componistenfiches