OSTYN Willy (1913-1993)
William (Willy) Ostyn werd geboren in Kachtem op 13 juli 1913 en stierf in Roeselare op 30 maart 1993. Na het college van Izegem en het Klein Seminarie Roeselare belandde hij in het Sint-Jozefscollege te Torhout. Hier ontdekte en cultiveerde E.H. Jozef Ghesquière, zoon van componist Remi Ghesquière, Ostyns pianistieke talent en structureel inzicht. Als zestienjarige trok Ostyn naar het Mechelse Lemmensinstituut, waar hij ondermeer piano studeerde bij Marinus de Jong en orgel bij Flor Peeters. Van zijn tijd daar herinnert Ostyn zich vooral de kleurrijke persoonlijkheid van Jef Van Hoof. Na deze opleiding, niveau titularis-organist, verwierf Ostyn een lerarendiploma aan het Koninklijk Muziekconservatorium Gent, alsook de eerste prijzen contrapunt, piano, kamermuziek en orkestcompositie. Hier was het vooral Franck-adept Joseph Ryelandt die hem wist te bezielen.
Na zijn studies aan het Lemmensinstituut was Ostyn een tijdlang hulpleraar en tweede organist van de Sint-Romboutskathedraal van Mechelen. Hij gaf vanaf 1938 tot aan zijn pensioen muzikale opvoeding aan het Koninklijk Atheneum Roeselare. Tussen 1939 en 1949 combineerde hij dit met een lesopdracht piano aan de Stedelijke Muziekacademie Izegem. Al zijn aandacht ging evenwel naar compositie en klavierspel. Voor de Tweede Wereldoorlog genoot hij een zekere bekendheid met het Pianotrio Willy Ostyn, dat naast repertoirestukken ook eigen werk vertolkte.
Ondanks zijn ‘Mechelse verleden’ componeerde Willy Ostyn relatief weinig kerkelijke koor- en orgelmuziek. Dat is te wijten aan zijn introductie bij het NIR via ondermeer Gaston Feremans (1942) en bij het omroeporkest van de BRT via Karel Albert (1948). Gedurende ruim twee decennia (ca. 1950-1975) werden zijn symfonische sfeermuziek en virtuoze concertstukken door vrijwel alle Vlaamse orkesten gespeeld en tot in het buitenland uitgezonden. Belangrijke dirigenten waren achtereenvolgens Paul Doulliez, Leonce Graz, Jozef Verhelst, Fernand Terby en Ernest Maes. De reorganisatie en herprofilering van de openbare radio (vanaf 1961-1962) betekende omstreeks 1975 het einde van deze episode in Ostyns carrière en de componist boog terug op de lokale muziekwereld, die hij steeds van liederen en koorwerken was blijven bedienen.
Werkbespreking
Voor de oorlog koos Willy Ostyn, mede in functie van zijn Trio, voor een intimistisch, quasi-impressionistisch idioom. Zijn Trio voor piano, viool en cello, dat net zoals de meeste van Ostyns niet gedateerd is, staat dicht bij de suggestieve klankwereld van Debussy, maar blijft op vormelijk vlak trouw aan de motivisch-thematische verwerking die Ostyn (via Ryelandt) van Franck leerde en in zijn gehele oeuvre toepast.
De kwaliteiten van Ostyns vroege kamermuziek boden perspectief naar uitdieping (inzake doorwerking) en verfijning (inzake orkestratie), maar contacten met de nationale radio en het omroeporkest (omstreeks 1950), impliceerden een vrij definitieve heroriëntatie van Ostyns compositiepraktijk. Voortaan stond hij in voor uitgebreide symfonische werken als cultuurverheffing en vermaak voor de toevallige luisteraar. Deze eis vanwege zijn opdrachtgever maakte Ostyn naar eigen zeggen tot een “randgeval” onder de professionele componisten. Over het feit dat hij beroepshalve niet wou en kon evolueren, liet hij ongeveer het volgende opschrijven: “Ik ben altijd, zowel qua techniek als qua visie trouw gebleven aan de romantische traditie die muziek ziet als een spontane en logische ontwikkeling van een lyrische thematiek in een klassieke harmonisatie en rijke, afwisselende orkestratie.”
Dit verklaart waarom Ostyn de voorkeur gaf aan genres die het motief alle bewegingsruimte geven: het capriccio, de rapsodie, de ouverture, het concertstuk. Ostyns thema’s, vaak samengesteld uit een traag, zangerig beginmotief en een wegverend ritmisch cadensmotief, kunnen zich vrijelijk ontwikkelen binnen een vorm die zelden de eenvoud van een ABA-structuur overstijgt. Een herhaling van het kopmotief op strategische plaatsen houdt de luisteraar bij de les. De voortgang wordt bestendigd door een dialoog tussen tutti en respectievelijk solist of orkestgroep. Dit procédé biedt de mogelijkheid snel, gericht en flexibel te componeren, daar het als format zowel op symfonische en concertante als op kamermuziek toepasbaar is. Voorspelbaarheid maakt deze werken wel kwetsbaar in de concertzaal.
Van 1950 tot 1955 volgden de bonte symfonische ouvertures elkaar in snel tempo op. De titels spreken voor zich: Spaanse balletsuite, Beelden uit Broadway, Marokkaanse Suite, IJslandvaarders, Beelden uit het Oosten… Muzikaal dragen zij evenwel alle eenzelfde ‘slavische’ stempel: zelfs de stukken die de Vlaamse heimat verklanken (o.a. Flandria Ouverture, Westland Ouverture) zijn in thema en harmonisatie gekenmerkt door een modale kronkel (bij voorkeur een verhoogde vijfde graad). Via pianotranscripties raakte Ostyn in de ban van Grieg en de Russische symfonische muziek, van Balakirew in het bijzonder. Inzake vorm en structuur consulteerde hij de Duits-Oostenrijkse romantiek en de ouverturen van von Suppé.
Van Drie Vlaamse dansen (1942), Ostyns eerste uitgebreide compositie, toont vooral het inventieve spel met volksliedmotieven in ‘Jan de Mosselman’ dat de jonge Ostyn het orkestrale denken in zich heeft. Een van de meest uitgevoerde, want zeer geïnspireerde radiowerken, is de Westland Ouverture. De Oosterse Impressie, een doordacht en homogeen samenspel van viool, piano en cello, kan (hoewel niet gedateerd) staan voor de overstap van ouverture naar abstracte composities omstreeks 1955. Deze concertante stukken voor ondermeer hobo, klarinet, altsax en fluit zijn telkens een exploratie van het betreffende instrument, waarbij het orkest, meestal enkel strijkers, zich tot een ondersteunende functie beperkt. Van het pianowerk, dat vanaf 1965 overweegt, vermelden we de speelse Rapsodie voor piano en orkest, gebaseerd op het hoofdthema van de Oosterse Impressie.
Van vele liederen die Ostyn in opdracht schreef, is men het spoor bijster bij gebrek aan datering. Zijn gevoel voor melodie spreekt vooral uit de operette Het Meisje van Damme. Het zangspel kende zo’n succes dat Ostyn vreesde door het genre gestigmatiseerd te worden. Zo is ook Kerstlied van de Zwerver voor solo en koor nog steeds populair. De cantaten daarentegen raakten algauw in de vergetelheid door de beperkte (lokale) relevantie (Klokkeput Saga Cantate) en de ongelijke tekstkwaliteit (Terug naar de Bron Cantate). Van zijn religieuze koormuziek boeien vooral de Missa in Re en Psalm 150, met orkest- of orgelbegeleiding, geschreven voor de betere koren uit de regio Roeselare. Tot zijn beste orgelmuziek behoren de Toccata in Frans-romantische stijl en het meditatieve Roosvensters.
Dat de geschiedenis reeds tijdens zijn leven besliste over de houdbaarheidsdatum van sommige composities, viel de oudere Willy Ostyn zwaar. In alle objectiviteit kan gesteld worden dat zijn programmatische werk beantwoordde aan de basisdoelstelling die het radiogebeuren reeds anno 1950 over de gehele lijn heiligde: op bevattelijke wijze de culturele horizonten openen via muziek en woord. Ostyns kamermuziek en concertante stukken boeten daardoor soms aan spankracht in. Door het helse werktempo missen bepaalde werken de revisie die zij verdienen. Dat Ostyn zijn werk niet van opusnummers voorzag, mag evenwel symbolisch genoemd worden voor de bescheiden werklust waarmee Ostyn zich als muzikant dienstbaar heeft gesteld: aan de omroep om het volk te verheffen, aan de liefhebber om zijn expressiedrang te veredelen, aan het plaatselijke muziekleven om de uitdagende stimulans.
Werklijst
De werken van Willy Ostyn zijn vrijwel nooit gedateerd. De data bij de instrumentale werken betreffen de radiocreaties, niet de composities zelf.
Cantates: Westland Fantasia (1962); Terug naar de Bron Cantate (1978)
Werken voor orkest en solist (niet piano): Concerto voor hoorn (1973); Concertstuk voor altsax (1978)
Kamermuziek en werken voor strijkorkest: Pastorale voor hobo en strijkers (1953); Elegie voor altviool en piano; Serenata voor viool en snaren (1956); Aubade voor fluit en piano; Drie strijkkwartetten; Romanza voor cello en piano; Trio voor fluit, altviool en piano
Koorwerken: Ave Maria (1961 en 1969); De avondklok, driestemmige en vierstemmig versie; Drie missen voor parochiale koren, Psalm 150 voor koor en orkest (1968); Heuvels in Vlaanderen voor vierstemmig koor; Kerstlied van de zwerver
Orgel: Orgelsymfonie (1939); Pastorale; Preludium; Roosvensters
Operette: Het meisje van Damme (tekst: Emiel Ramoudt, bew. Werner Rabau, 1954); Het lied der meeuwen (tekst: Emiel Ramoudt, bew. Werner Rabau)
Piano: Concertballade voor piano en orkest (1951); Concertstuk voor piano en strijkers (1959); Rapsodie voor piano en strijkers (1972); Piano Concerto in d (1978); Aubade voor piano; Ballade voor piano;Vlaamse Capriccio voor piano en orkest; Twee Toccata’s voor piano
Symfonische werken: Drie Vlaamse dansen (1942); Romantische Concertwals (1950); Spaanse Balletsuite (1950); Orkestsuite 2 (1950); Sentimentele Rapsodie (1950); Marokkaanse Suite (1951); Blijdschap Ouverture (1952); IJslandvaarders (1953); Dramatische Ouverture (1955); Berthold Ouverture (1959); Festival Ouverture (1961); Beelden uit Zeebrugge (1962); Capriccio Ouverture (1971); Impressies voor orkest (1981)
Een meer uitgebreide werklijst vindt u hier.
Bibliografie
– H. HEUGHEBAERT, art. Ostijn, Willy in Algemene Muziekencyclopedie, 7, Haarlem, 1982, p. 331
– J.-P. OSTYN , art. William Maria Ostijn, in Ten Mandere. Heemkundige Periodiek van Izegem, 113, 39/1, Izegem, 1999, p. 27-32
– J. MAERTENS, art. Ostijn, William, in Lexicon van de Muziek in West-Vlaanderen, 1, 2000, p. 116-117
– F. ROQUET, art. Ostyn, William Maria (Willy), in lexicon Vlaamse componisten gebroren na 1800, Roeselare, 2007, p. 550-551
Discografie
– Toccata voor orgel (Eric Hallein), ERIC HALLEIN SPEELT SYMFONISCHE ORGELMUZIEK UIT VLAANDEREN, CDSE 92124, 1992
– Drie Vlaamse dansen voor orkest (1942), LEXICON VAN DE MUZIEK IN WEST-VLAANDEREN, 3 [CD], Radio 2, LMO1, 2003
Uiteenlopende radio- en concertopnamen van instrumentale en vocale werken zijn samengebracht op 11 CD’s, eigendom van de familie Ostyn.
©MATRIX
Teksten van Peter Malisse
Laatste aanpassingen: 2018