MATTHYS Marc (1956)

Marc Matthys werd geboren op 11 mei 1956 en genoot een klassieke opleiding aan het Koninklijk Conservatorium van Gent, waar hij onder meer hogere diploma’s piano en kamermuziek en eerste prijzen contrapunt en fuga behaalde.

De Gentse pianist en componist voelt zich niet alleen thuis in klassieke muziek, maar oogst ook veel erkenning in jazz, pop en cross-over. Als uitvoerend muzikant werd hij laureaat van verschillende wedstrijden zoals de Van Roy Pianowedstrijd (1976), de Tenuto-wedstrijd (1979), de Europ Jazz Contest (1979) en het Jazz-Concours van Duinkerke (1980). In 1980 ontving hij ook de Grand Prix Humanitaire de France, die in Parijs wordt toegekend aan jonge talenten in diverse kunsttakken.

Matthys werkte samen met muzikanten van diverse achtergronden: klassieke muzikanten als Dirk Brossé, Walter Boeykens en Rudolf Werthen, maar evenzeer jazzlegende Toots Thielemans of de popzangeres Shirley Bassey. Matthys schrijft zowel kamermuziek en symfonisch werk als jazz en cross-over. Voor zijn talrijke cd-opnames werkte hij samen met klassieke orkesten (I Fiamminghi, het Nationaal Orkest van België), harmonieën (The Symphonic Band of the Belgian Guides) en jazzensembles (Trio Cucamonga, Big band Sound), en zijn eigen kwartet, waarmee hij in 1985 het huwelijksjubileum van Koning Boudewijn en Koningin Fabiola opluisterde. Als componist werd hij bekroond met verschillende prijzen, zoals de Klara compositiewedstrijd in 2005. In 2000 was hij naast Christian Adolph Wouters en Piet Swerts één van de ‘composers-in-residence’ tijdens het driedaags Campo-festival te Antwerpen, en in 2001 werd hij laureaat van de nationale compositiewedstrijd voor jazzthema’s van BAP-SABAM.

Sinds 1986 is Matthys directeur van het Kortrijks Muziekconservatorium. Daarnaast verzorgde hij gastcolleges aan de Bowling Green University (Ohio, VS) en was hij jurylid bij de Europ Jazz Contest en Les Django’s d’Or, Victoires du Jazz. Hij concerteerde in Europa, China, Rusland en de Verenigde Staten. In 2012 werd hij benoemd tot “Ridder in de Leopoldsorde” en “Officier in de Kroonorde.” Sinds 2013 is hij lid van de raad van bestuur van de Unie van Belgische Componisten en bestuurlid van World Soundtrack Academy en sinds 2015 is hij voorzitter van Componisten Archipel Vlaanderen (ComAV).

 

Werkbespreking

De veelzijdigheid die uit Matthys’ biografie blijkt, is ook terug te vinden in zijn muziek. Die bevindt zich ergens tussen jazz (met zijwegen naar pop/funk/latin) en klassiek, wat vaak geduid wordt als ‘cross-over’. Door die combinatie van verschillende werelden heeft Matthys’ oeuvre een bijzondere positie in het Vlaamse muzieklandschap. Matthys houdt niet van afgebakende muziekterritoria, die zijn volgens hem artificieel. In zijn muziek wil hij dan ook eerder genre-overschrijdend werken.

Het overwinnen van deze barrières, voornamelijk het vermengen van klassiek en jazz, of van het ernstige en het lichte kan als een essentieel kenmerk van Matthys’ oeuvre worden gezien. Als er één basisfilosofie achter zijn muziek te vinden is, dan is het misschien wel de betrachting muziek te componeren waar het raken van de luisteraar het uiteindelijke doel is. Jazz is daarbij niet zomaar een kleurend element dat naar believen wordt toegevoegd om de klassieke canon wat op smaak te brengen; het is een essentieel onderdeel, misschien zelfs het eigenlijke vertrekpunt van zijn muziek. Om het met de woorden van Toots Thielemans te zeggen: “jazz is more than a flirt for him; he feels it and loves it.” (P. Degryse, Marc Matthys opent Campo, in Muziek en woord, nr. 308, p. 11). “Symphonic jazzmusic” is daarom een adequate omschrijving voor een belangrijk deel van het oeuvre van Matthys, vermits die benaming de klemtoon op jazz (als zelfstandig naamwoord) legt, met het symfonische, algemener begrepen als een klassieke invloed, als bijvoeglijk naamwoord. Klassiek, jazz of andere stijlen als gescheiden blijven aan elkaar afwegen binnen zijn oeuvre zou echter oneer doen aan Matthys’ originele muzikale versmeltingen.

Hoe die concreet zijn vormgegeven, is te illustreren aan de hand van Contrasts (1991). Dit werk vertoont reeds in de bezetting het doorbreken van conventies, door de combinatie van orkest en jazztrio met daarnaast solisten op vibrafoon en bongo. Wezenlijker zijn echter de diverse invloeden die in de muziek tot uiting komen, zonder daarbij een uiteindelijke eenheid in de weg te staan.

Het werk begint met het openingsdeel “Cantilena” in een impressionistische sfeer, met een aan Milhaud herinnerend traag openingsthema, gevolgd door een vloeiend melodisch hoofdthema (cf. de naam “Cantilena”). Gaandeweg komt een meer ritmisch geprononceerde “latin feel” op, samen met de zich stilaan manifesterende koperblazers en veelvuldige virtuoze bewegingen in de fluitsolo’s. Aan het einde van het deel volgt er een terugkeer naar het tragere openingsmotief, waardoor een auditief herkenbare thematische geslotenheid wordt bereikt. Het deel is bovendien in zijn geheel in hoofdzaak gebouwd op één quasi-ostinaatmotiefje, dat verscheidene harmonische sferen doorloopt en enkel in de beweeglijkere middenpassage langduriger wordt verlaten, wat uiteraard nog sterkere muzikale samenhang creëert.

In het tweede deel “Confrontation” overheerst na een opvallende solopassage voor de bongo’s een sterk ritmische stijl, met ondermeer samba- en swinginvloeden, waarbij het koper voor scherpe accenten zorgt. Het deel bestaat op zich nog uit een aantal segmenten, met een markante “Interlude.” Deze vormt met haar barokkarakter een interpolatie binnen het deel. De barok-interpolatie wordt echter zélf onderbroken en lost uiteindelijk terug op in de jazzy klanken van dit tweede deel.

Aan het eind van het stuk volgt er opnieuw een terugkeer naar de openingsthematiek in een korte “Epilogue,” wat na het caleidoscopische verloop finaal zorgt voor een muzikaal gesloten eenheid. De werkwijze van Matthys doet op harmonisch en melodisch vlak aan als een mix van een lyrische melodische stijl, met lange vloeiende melodieën (die in de fluitsolo’s door extreme virtuositeit worden opengebroken) en een door dissonanten (septiemen, nones,…, kenmerkend voor jazz) beheerste harmonie. Dit wordt nog verrijkt door de barok-interpolatie, die vooral door haar typische quasi-motorisch ritme een ander karakter in het werk binnenbrengt.

Erg opvallend en kenmerkend voor Matthys’ grotere werken zijn de omvangrijke solo’s, vooral dan door het feit dat die, zoals gebruikelijk binnen jazzmuziek, door de solisten zelf (live) in te vullen zijn. Dit vormt voor Matthys een middel om de muziek levendig te houden, omdat uitvoeringen daardoor een hoge intensiteitgraad behouden. Meteen toont zich ook het belang van onderlegde uitvoerders, want de werken staan of vallen voor een belangrijk deel met die geïmproviseerde solo’s. De (quasi-)ostinatotechniek, waarvan Matthys vaak gebruik maakt, is in het licht van die solo’s te interpreteren. Een ostinaat geldt namelijk als een handig procédé voor muziek die vrije ruimte wil laten voor improvisatie maar daaronder toch een stevige en herkenbare basis wil bewaren. Verder illustreren de niet voortdurend uitgeschreven drums of partijen die enkel uit akkoordsymbolen bestaan de jazzachtergrond van Matthys.

Ook Trois Mouvements for Jazztrio and Big Band (1990) vertoont een grote stilistische verscheidenheid. Het openingsdeel (“Meditation”) heeft als sub-benaming “blues,” maar die blues is helemaal niet als een ‘classic blues’ te begrijpen. Het is vooral de donkere klank in bepaalde passages die de blues uitmaakt, want het aanvankelijk tragere ritme wordt regelmatig door snellere jazz-latin en zelfs afro-ritmische inspiraties verlaten. De volgende twee delen, “New Bossa” en “Funk” hebben uiteraard respectievelijk de Zuid-Amerikaanse bossa nova en de uit de populaire muziek afkomstige funk als inspiratiebron. Vooral die laatste zorgt voor nieuwe in het oor springende elementen, zoals een stevige drumpartij en de typische slap-techniek (speelwijze) op de basgitaar. Het werk leunt daardoor ditmaal zoals reeds uit de titels blijkt meer aan bij de jazz/funk dan de klassieke muziek. Maar de klassieke muziek blijft niet ver: in het eerste deel is bijvoorbeeld een citaat naar een fugathema van César Franck geïntegreerd.

Dat deze en andere werken met al de diverse invloeden op zich toch een sterke samenhang bezitten is vooral te danken aan het feit dat Matthys de diverse inspiratiebronnen nooit zomaar imiteert, maar ze vakkundig combineert tot een eigen muzikaal idioom.

In het geheel genomen hebben Matthys’ grotere werken een losse vorm (wat de componist zelf reeds aangeeft door titels als ImpressionsMosaicReflections…). Ze zijn zoals Contrasts vaak opgebouwd uit meerdere, organisch in elkaar overvloeiende delen, die zelf opnieuw uit verschillende segmenten bestaan en op die wijze één grote variabele spanningsboog vormen. Daarbij is er aan het eind vaak een eenheidscheppende terugkeer naar het beginmateriaal. Maar verder lijkt er geen vooropgesteld of traditioneel vormpatroon aan de basis van het geheel te liggen. Matthys hanteert wel courant gevestigde begrippen, genres, ritmes of compositietechnieken binnen bepaalde delen, maar de uitwerking blijft steeds uiterst vrij en eigenzinnig, zoals de “Passacaglia” in Mosaic voor popsextet en symfonisch orkest (!) (1993) illustreert: plots wordt die onderbroken door een rock-getinte passage waar de gitaar een vrij improviserende rol krijgt.

Nergens blijkt Matthys zich dus vast te pinnen op één gevestigde stijl of muzikaal idioom; nu eens nestelt een werk zich in een klassiek kader, dat wordt opengebroken door jazz- of rockelementen, dan eens geldt het omgekeerde. Een term als “fusion” is bij Matthys dus niet zomaar van toepassing om een extraatje in zijn werken aan te duiden, heel zijn oeuvre wordt tot in de diepte gekenmerkt door originele muzikale ontmoetingen. In de kleinere werken is dit in eerste instantie minder duidelijk, vermits deze meestal een eenvormiger karakter hebben. Vocalise voor gitaar, viool en fluit (2001) is een interessant voorbeeld van een dergelijk klein werk, in het bijzonder omdat het in dubbele zin van een grote complexloosheid getuigt. Het is gebouwd rond één (ostinaat) gebroken-akkoordmotiefje in de gitaar, waarboven zich in fluit en viool een eenvoudige, lyrische melodie ontplooit. Dat is de eerste betekenis van die complexloosheid: de uiterste eenvoud. Het feit dat een componist het “aandurft” om wars van angst voor (negatieve) waardeoordelen dergelijke eenvoud te uiten wijst op de tweede betekenis van complexloosheid: Matthys blijkt geen problemen te hebben met (lyrische) eenvoud, populaire muziek etc…

Ook aan de hand van samenwerkingen met andere artiesten, gaat Matthys op zoek naar nieuwe muzikale ontmoetingen. In het project Bach Meets Jazz Again worden preludes van Bach met eigen korte werken zoals Sad Waltz maar ook met werk van Dirk Brossé en Toots Thielemans afgewisseld. De muzikale ontmoeting is op die manier niet zozeer “in de eigen noten” terug te vinden, wel in het ruimer kader van het totaalproject. Crossings (2003) gaat uit van de vier jaargetijden van Vivaldi. Vivaldi’s populaire muziek wordt gecombineerd met werk van Matthys zelf. Die combinatie gebeurt ditmaal echter niet enkel in gescheiden nummers, zoals in Bach Meets Jazz Again, maar ook binnen de nummers zelf, waarbij Vivaldi’s melodieën bijvoorbeeld een (ritmische) funky onderbouw krijgen.

Best of Both Worlds / EU meets USA is een project uit 2012, dat ontstond tijdens de 40th NFA Convention in Caesar’s Palace, Las Vegas. Ook hier worden de werelden van klassiek en jazz verenigd. 5 plus 3 voor fluit, bas, drums en piano (door Marc Matthys zelf uitgevoerd) is opgebouwd als een typisch jazz nummer, waarbij een uitgeschreven thema met geïmproviseerde solo’s wordt afgewisseld. De compositie heeft globaal genomen een bossa nova-karakter en is duidelijk onder te verdelen in twee blokken, die elkaar als strofe en refrein afwisselen. De eerste van die blokken wordt gedragen door een ostinaatmotief, van twee maal vijf tellen (strofe). Het tweede blok begint met een melodie in de fluit in een maatsoort van drie tellen en gaat daarna weer over naar een maatsoort van vijf, waarbij onder de melodie nu ook weer het ostinato-motiefje klinkt. De titel verwijst dus naar de metra van strofe en refrein. Strofe en refrein worden een aantal keren herhaald, waarbij over de strofe wordt gesoleerd. Gigue con swing, eveneens deel van Best of Both Worlds, vertrekt dan weer vanuit een klassiek aandoende melodie voor fluit solo in 6/8 (zoals het de klassieke dansvorm van de gigue betaamt), die door de ritmische begeleidingspatronen en harmonisering van gedaante verandert en begint te swingen.

 

Werklijst

Orkest: 3 mouvements for Jazztrio & Big Band (1990); Four Impressions (1990); Contrasts voor fluit, gitaar, vibrafoon, jazztrio en filharmonisch orkest (1991); Reflections voor jazztrio en symfonisch orkest (1992); Mosaic voor popsextet en symfonisch orkest (1993); Elegie and Rondo Briljante voor piano en symfonisch orkest (2000); Prelude en Salsa voor jazzsextet en blazerdixtuor (2002); Vivaldi @ the movies: variations for strings (2003); Andante Semplice & Presto Giocoso (2006); Bachiana for Clarinet, Jazztrio & strings (2010)

Kamermuziek: Introduction and Allegro voor contrabas en piano (1991); Impression I voor hoorn, viool en piano (1991); Nocturne and Dance voor fluit en strijkkwartet (1998); Camel Caravan voor fluit, piano en strijkers (2001); Eclectic Dances voor gitaar en strijkkwartet (2001); Vocalise voor gitaar, fluit en viool (2001); Tradition (2001); Mozart 2006, Cona Anima (2005); Suite voor Tango for Flute and Jazztrio (2010); Berceuse for Piccolo, English horn & piano (2012); 5 plus 3 (2012); Tango voor fluit, accordeon en piano (s.d.); Suite voor jazzkwartet (s.d.)

Solo: Lamento voor piano (2001); Vocalise voor zang (2001); Una Noche en Salamanca voor piano (2002); Variations voor piano (s.d.); Miami Beach voor piano (2002); Vocalise voor zang (2002); Martinique voor piano (2003); Vocalise & Toccata voor piano (2007); In het woud voor fluit (s.d.); Sad Waltz voor piano (s.d.);  Elegie en Rondo voor piano (s.d.); Oud verhaal voor piano (s.d.)

Een uitgebreide werkenlijst vindt u hier.

 

Bibliografie

– P. DE GRYSE, Marc Matthys opent Campo, in Muziek en Woord, nr. 308, p. 11
– R. DE SCHEPPER, Verzoening tussen klassiek en jazz in het park, Het Laatste Nieuws, 17 augustus 1994
– S.N., Focus op Marc Matthys, Openbare bibliotheek Kortrijk, 2010, recensie in “Flöte Aktuell” 2015

 

Discografie

– You Must Believe in Spring, Digi Classics DC97 Amb 10020
– SYMPHONIC JAZZ MUSIC BY MARC MATTHYS (trompet: Nic Fissette; altsax: Frank Vaganée; Big band Sound Wetteren o.l.v. Freddy Couché; piano: Marc Matthys; bas: Bart Denolf; drums: Tony Gyselinck; BRTN Philharmonic Orchestra o.l.v. Fernand Terby), Phaedra (In Flanders’ Fields, vol. 8) 92008
– Bach Meets Jazz Again, Maestro Music Productions MMP 010
– A Portrait of Marc Matthys, Phaedra 392001
– Famous Waltzes, Maestro Music Productions MMP 004.
– Trio Cucamonga Plays Frank Zappa, Phaedra 392001
– The Golden Sound of I Fiamminghi, RGIP 87020
– From I Fiamminghi with Love, SOF, 9102
– Rhapsody in Blue, RGIP 87076
– Classic HP-7700, Roland
– The other Side, TS 940101 en CODA 003
– The Concord Jazz Ensemble, TRAX 2072341
– Brussels Piano Festival III, AS CAP JR 1007/8
– Carnaval des Animaux, CX 4003
– Identities, RG 87169
– Crossings, Maestro Music Productions MMP 037
– Shades, Alley Cats 0027
– Echoes, Alley Cats 0126
– Best of Both Worlds (Marc Matthys European Quartet, Ali Ryerson and Peter Verhoyen), Alley Cats, PMP, 5411499510225

 

Uitgevers

Golden River Music
Euprint ed.

 

Links

Marc Matthys op Soundcloud

 

©MATRIX
Teksten van Frederik Deboes, Anna Vermeulen
Laatste aanpassingen: 2017