GOETHALS Lucien (1931-2006)
Lucien Goethals werd geboren op 26 juni 1931 te Gent. Zijn voornaamste vormingsjaren bracht hij door in Argentinië, waar hij les volgde aan het Dima-conservatorium van Buenos Aires (1933-1946). Eénmaal terug in België, zette hij zijn studies voort aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Gent tot 1956. Hier behaalde hij eerste prijzen orgel, muziekgeschiedenis, contrapunt en fuga. Ondanks het conservatieve klimaat van het Vlaamse muzieklandschap, ging Goethals’ muzikale interesse in toenemende mate uit naar de nieuwe internationale ontwikkelingen (serialisme, elektronische muziek, aleatoriek). Deze interesse werd nog gestimuleerd door Norbert Rosseau, die hem inleidde in de dodecafone techniek.
Toch was Goethals grotendeels autodidact in zijn evolutie naar en doordenken van het integraal serialisme. Als componist en BRT-producer was hij, net als Louis de Meester, van bij de oprichting in 1963 verbonden aan het IPEM (Instituut voor Psychoakoestika en Elektronische Muziek van de Rijksuniversiteit te Gent). Dit bood hem de mogelijkheid tot experimenteren met toonband en elektronische klankgeneratoren. Hij bleef er werkzaam tot 1987. De jarenlange inzet voor het IPEM verklaart het ruime aandeel elektro-akoestische composities in zijn oeuvre. Samen met andere jonge componisten en musicologen, maakte hij deel uit van de werkgroep SPECTRA (1963-67).
Goethals’ nauwe betrokkenheid met de muzikale avant-garde van de jaren ’60 blijkt verder uit zijn deelname aan cursussen te Darmstadt en te Bilthoven. Naast studies bij Gottfied Michael Koenig bekwaamde hij zich in Utrecht (Instituut voor Sonologie) tevens in het gebruik van de computer als compositorisch medium. Vanaf 1971 doceerde hij muziekanalyse aan het conservatorium van Gent. Onder zijn leerlingen bevinden zich componisten als Filip Rathé, Petra Vermote en Frank Nuyts.
In 1996 werd de Stichting Lucien Goethals opgericht. Deze stichting concentreerde zich zowel op de verspreiding van de muziek van Goethals en generatiegenoten, als op het promoten van hedendaagse muziek in het algemeen. In 2008 werd de stichting opgeheven. Goethals werd bekroond met verschillende prijzen, waaronder de ANV-Visser Neerlandiaprijs in 1999. Lucien Goethals overleed te Gent op 12 december 2006. Zijn plan om een opera te schrijven op tekst van Miguel de Cervantes werd nooit voltooid.
Werkbespreking
De muziekproductie van Goethals bleef in zijn studiejaren grotendeels beheerst door een eclecticisme, op neoclassicistische leest geschoeid. Al gauw nam hij afstand van die officiële esthetiek: eerst door adoptie van de dodecafonie (Musica Dodecafonica voor piano (1957)), vervolgens ook door serialisering van de andere muzikale parameters en door introductie van aleatorische mobiliteit (Twee Kristallen voor piano (1961)). Goethals behoort hiermee tot de tweede generatie serialisten, die de verworvenheden van de jaren ’50 veralgemeenden. Het reeksprincipe wordt bijvoorbeeld niet alleen toegepast op de twaalf-toonindeling van het octaaf, maar ook op de negentien- (Contrapuntos, Vensters) en vierentwintig-toonindeling (Studie VI, Zeven Haikoes). Hetzelfde geldt voor complexe klankverschijnselen zoals elektronische spectra en instrumentale clusters. In dit geval wordt de twaalftoondifferentiatie vaak begeleid door een reeks die de densiteit van de spectra en de clusters organiseert. Deze veralgemening van de seriële techniek gaat echter hand in hand met een flexibilisering ervan. Op vlak van toonhoogte en ritme komt dit tot uiting in obstinate herhalingen van reekssegmenten, op vlak van frasering en dynamiek in climaxwerking (procédés die haaks staan op het serialistisch ideaal van een zo gevarieerd mogelijke muziek). Bovendien laat Goethals de reeksmatrix niet zomaar aflopen als een opgewonden stuk speelgoed, maar grijpt hij regelmatig in tijdens dat proces. De automatische afloop wordt verstoord. De rol van de componist wordt dus niet beperkt tot het precompositorisch stadium. Ondanks deze eigenschappen bleef Goethals, in tegenstelling tot de ontwikkelingen eind jaren ’50 – begin jaren ’60, vasthouden aan een uitsluitend chromatische behandeling van de reeks.
Zijn eerste elektronische composities (Studie I tot III) waren nog in grote mate beïnvloed door de concrete muziek. Studie V betekent een nieuwe instelling tegenover het materiaal: empirie maakt plaats voor serieel-statistische ordening. De samenwerking met Walter Landrieu, die aan het IPEM verbonden was, resulteerde in Studie VIIb. De door de ingenieur ontworpen programmator past een randomfunctie toe op de reeksopeenvolging, zodat telkens nieuwe combinaties tot stand komen.
Naast de zuiver elektronische studies beproefde Goethals ook de confrontatie van elektro-akoestische met instrumentale middelen. Met Diàlogos (1963) was hij één van de eerste componisten die deze problematiek een centrale rol toekende. De integratie van beide media (orkest en tape) gebeurt nog hoofdzakelijk afwisselend-antifonisch. Vanaf Endomorfie I voor piano, viool en tape (1964) worden de diverse klankbronnen van begin tot einde simultaan met elkaar gemengd. Het streven naar een homogeen klankbeeld kent een hoogtepunt in Cellotape voor cello, piano en tape (1965): dit zowel door de instrumentale behandeling van de toonband als door de elektronische versterking van de cello via contactmicrofoon. Het probleem van muzikale coherentie en materiaalintegratie stelt zich nog acuter in Contrapuntos voor twaalf tapes (1966). Evenveel luidsprekers zijn gelijk over de ruimte verspreid. Wanneer de toeschouwers zich door deze ruimte bewegen, worden foto-elektrische stralen onderbroken. Deze onderbreking schakelt vervolgens de corresponderende toonband in. De densiteit van de compositie is recht evenredig met het aantal bezoekers en de snelheid waarmee ze bewegen. Desondanks blijft een grote muzikale eenheid bewaard door het basismateriaal op de verschillende tapes. Het introduceren van de mobiele vorm in de elektronische muziek is ongetwijfeld één van Goethals’ voornaamste bijdragen tot de muziekgeschiedenis. De titel van het werk geeft nog een andere eigenschap van zijn muziek prijs: het belang van het lineaire. Contrapunt is immers het middel bij uitstek om instrumentale en elektro-akoestische klankbronnen op elkaar te betrekken (zoals bijvoorbeeld ook in Sinfonia en gris Mayor (1966)).
Rond 1970 ontstaan een aantal experimentele multimediale werken waarin de idee van het “sonore continuum” opengetrokken wordt naar het visuele: Vensters (1969) en Hé!…(1971, gerealiseerd in samenwerking met Karel Goeyvaerts en Herman Sabbe). Het visuele aspect is ook prominent in Llanto por Salvador Allende (1973) voor solo acterende trombonist, een werk dat daarenboven het bewijs levert voor het sociaal engagement van Goethals.
De jaren ’70 vormen een breuk in het oeuvre van Goethals. Het extraverte verdwijnt ten gunste van een meer verinnerlijkte toonspraak (Musica con cantus firmus triste (1978); Pampa (1979); Paisajes Interiores (1983)). Tonale reminiscenties worden daarbij niet langer angstvallig vermeden. In het derde deel van Tres Paisajes Sonoros (1973) wordt het seriële verloop voortdurend onderbroken door tonale cadensformules. Diferencias voor tien instrumenten (1975) bestaat zelfs nagenoeg volledig uit stijlcitaten. Toch kan men Goethals geen postmodernist noemen. De muzikale realiteit is voor hem niet op te vatten als een reservoir waaruit willekeurig elementen kunnen gehaald worden om de eigen noden te bevredigen. Het is eerder een noodzakelijkheid, een factor die men niet buiten spel kan zetten. Het citaat heeft bij Goethals dan ook geen symboolwaarde, enkel materiaalwaarde. In die zin blijft hij erfgenaam van het veralgemeend serialisme. Tonaliteit en atonaliteit komen in een dialectische verhouding te staan. Deze weg houdt Goethals in de jaren ’90 aan (Concerto voor basklarinet en orkest (1985); Concierto de la Luz y las Tinieblas (1990); Azulejos (1991); Tweede Strijkkwartet (1992)).
Espacios y tiempos / Ruimtes en tijden uit 2004 werd geschreven in opdracht van violiste Ann Vancoillie en harpiste Ariëlle Valibouse, met elektronica als derde stem. De dialectiek van tijd en ruimte staat centraal. Ook de polyfone verhouding tussen de stemmen is een cruciaal gegeven. Goethals ziet de uitbreiding van de polyfonie immers als één van de belangrijkste mogelijkheden van het gebruik van een elektronische partij – in dit geval gerealiseerd op cd. Er liggen geen reeksen aan de basis van dit werk; het chromatische totaal wordt volledig vrij gebruikt, met als enige uitzondering het terugkerend gebruik van een bepaalde opeenvolging van samenklanken. Espacios y tiempos bestaat uit een introductie, vier sequenties en een coda. De tijdssegmenten (“unidades”, een kwartnoot in MM 50) zijn gestructureerd volgens de eerste reeks van Fibonacci. Deze ordening volgens Fibonacci is echter niet strikt: zo verschijnt er tussen het einde van de vierde sequentie en de eigenlijke coda nog een korte codetta. De introductie en de coda zijn sterk op elkaar betrokken: de introductie gaat in 55 eenheden van 0 decibel in crescendo naar ruis, terwijl de coda in evenveel eenheden terugkeert naar 0 decibel. De elektronische partij van Espacios y tiempos wordt gekenmerkt door een zekere soberheid. Als basismateriaal voor deze partij dienden immers vier “basisgolven”: de sinusgolf, rechthoekgolf, blokgolf en de pulsgolf. Ook het belang dat Lucien Goethals hecht aan de stilte als wezenlijk deel van muziek, sluit aan bij deze soberheid.
Al Amin Dada (2006) voor sopraan en piano (één uitvoerder), op basis van een quasi-dadaïstisch libretto van Jelle Meander, is het laatste voltooide werk van Goethals. In dit muziektheater vloeien verschillende talen, tempo’s en stemkleuren door elkaar. Het werk sluit aan bij de experimentele werken van de vroege jaren ’70, waar theatrale en visuele aspecten een belangrijke rol spelen. Zo moet de uitvoerder in Al Amin Dada een spijker in de piano hameren.
Werklijst
Orkest: Concerto voor Orkest (1972); Quatre Pièces pour Orchestre (1976); Concierto de la Luz y las Tinieblas (1990)
Elektronisch: Studie I-VIIb (1962-73); Contrapuntos (1966); Meliorbis (1973); Polyfonium (1975); Polyfonium II/80 (1980); Selva (1986); Synthèse ’92 (1991); Ensimismamientos espaciales (2004)
Gemengde werken: Diàlogos (1963); Endomorfie I (1964); Cellotape (1965); Endomorfie II (1965); Sinfonia en Gris Mayor (1966); Zeven Haikoes (1968); Ensimismamientos (1969); Suma (1971); Difonium (1974); De Tuin der Lusten (1977); Tres Momentos Musicales (1980); Espacios y tiempos voor viool, harp en elektronica (2003)
Kamermuziek: Mouvement (Eerste Strijkkwartet) (1967); Tres Pasajes Sonoros (1973); Diferencias (1975); Pampa (1979); Azulejos (1991); Tweede Strijkkwartet (1992)
Pianomuziek: Musica Dodecafónica (1959); Twee Kristallen (1961)
Vocale muziek: Lecina (1966); Twee Liederen (1989); Tres Cantos (1991); Cuatro Poemas de F. García Lorca (1998)
Multimedia: Vensters (1967); Hé!…(1971); Al Amin Dada (2006)
Filmmuziek: Sirene (1968); To speak or not to speak (1970)
Een uitgebreide werklijst vindt u hier.
Bibliografie
– Belgisch Tijdschrift voor Muziekwetenschap/ Revue Belge de Musicologie, nr. 54, 2000 (speciaal nummer)
– B. DECEUNINCK, M. LESAFFRE, Lucien Goethals, de nieuwsgierigheid van de creatieve mens, Gent, 2007
– J. DIERICKX, Ik ben ik en mijn omstandigheid. Lucien Goethals over (zijn) ruimtes en tijden, in Contra., jg. 3, nr. 3, 2004, p. 43-45.
– J. DIERICKX, Het pluriversum van Lucien Goethals, Leuven, 2016
– F. GEYSEN, art. Het orgeloeuvre van Lucien Goethals, in Orgelkunst, 9/2, 1986, p. 29-37
– Y. KNOCKAERT, art. Lucien Goethals. Een andere componist, in Ons Erfdeel, 36/5, 1993, p. 693-697
– De komponist Lucien Goethals, Yang, 56, 1974
– H. SABBE, Le constructivisme bifonctionnel. Essai d’analyse compositionelle d’une oeuvre musicale contemporaine, in Jaarboek IPEM, 2, 1967, Gent, 1968
– H. SABBE, Het muzikale serialisme als techniek en als denkmethode, Gent, 1977, p. 309-387
– H. SABBE, Ontwikkelingen uit het serialisme: Goethals, Laporte, Coppens, in Nieuwe Muziek in Vlaanderen, uitg. dr M. DELAERE, Y. KNOCKAERT en H. SABBE, Brugge, 1998, p.57-69
– SABBE, Inleiding en analytische commentaar bij de partituuruitgave van Twee Kristallen, in Documentae Musicae Novae, I, Gent, 1968
– H. SABBE, Inleiding en analytische commentaar bij de partituuruitgave van Cellotape en Endomorfie I, in Documentae Musicae Novae, II, Gent, 1970
– H. SABBE, Inleiding en analytische commentaar bij de partituuruitgave van Contrapuntos, in Documentae Musicae Novae, IV, Gent, 1974
– H. SABBE, Goethals Lucien: Mouvement (1967) in Contemporary Music in Flanders I: Flemish String quartets since 1950, uitg. dr. M. DELAERE en J. COMPEERS, Leuven, 2004, p. 40-41
Discografie
– Cellotape, CULTURA LP/5066-5, 1966
– Studie I, Studie VIIb, Meliorbis, ALPHA LP/SP 6015, 1973
– Difonium, Studie V, ALPHA LP/SP 6028, 1975
– Lecina, Kultuurraad voor Vlaanderen, BRT LP/LMV 30.007, 1975
– Contrapuntos, Studie II, Studie III, ALPHA LP/DBM-N 257, 1978
– Pampa, VOX TEMPORIS CD/VTP CD 92026, 1995
– Studie I-III, V,VI, Diàlogos, Cadenza uit Diàlogos, Endomorfie I, Endomorfie II, Cellotape, Sinfonia en Gris Mayor, Contrapuntos, Vensters, Formosis, Zeven Haikoes, Ensimismamientos, IDEAMA CD, 1997
– Música con Cantus Firmus Triste, RADIO 3 CD/R3 98007, 1998
– Complete Vocal works, door Spectra Ensemble o.l.v. Filip Rathé, Gent: Vox Temporis, 2002
– Pluriversum: over Lucien Goethals, door Spectra Ensemble o.l.v. Filip Rathé, Gent: Fuga Libera, FUG 735, 2016
Uitgever
IPEM (Gent)
CeBeDem (werkzaam van 1951 tot 2015)
Links
Meer informatie op ipem.ugent.be
Webtentoonstelling rond Lucien Goethals
©MATRIX
Teksten van Bart Put en Rebecca Diependaele
Laatste aanpassingen: 2018