GELOEN Ludo (1962)

Ludo Geloen werd geboren in Dikkebus op 7 juli 1962. Hij studeerde aanvankelijk orgel bij Jozef Moerman en Edward De Geest aan de Stedelijke Academie voor Muziek en Woord te Ieper en de Rijksacademie van Gent, waar hij het einddiploma behaalde met grootste onderscheiding. Nadien voltooide hij zijn opleiding bij Dirk Verschraegen en Edward De Geest aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent. Rond dezelfde tijd ontstond ook Geloens interesse voor het componeren. In 1998 verwierf hij het Laureaatsdiploma voor beiaardspel aan de Koninklijke Beiaardschool Jef Denyn te Mechelen. Sindsdien vormt hij met zijn leraar, Koen Cosaert, het beiaardduo Four Fists. Geloen ligt ook aan de basis van het Duo Calliope (sinds 2003), in samenwerking met sopraan Barbara Vandendriessche. Voor dit duo componeerde hij in 2006 Zeven Westhoekliederen. Als uitvoerder concerteert Ludo Geloen zowel in binnen- als buitenland (Nederland, Frankrijk, Duitsland, Italië en Rusland) en realiseerde hij verschillende opnames, onder meer voor de Belgische radio en televisie, maar ook in Nederland en Nieuw-Zeeland. Als componist en uitvoerder werd hij reeds meermaals bekroond. Zo was Geloen laureaat orgel en compositie in wedstrijden te Terneuzen en Utrecht en won hij in 1999 de BAP-Sabamprijs voor zijn werk Tension and Relief.

Momenteel is Ludo Geloen werkzaam als leraar orgel, beiaard, begeleidingspraktijk en AMC aan de muziekacademies van Ieper, Diksmuide en Poperinge en is hij tevens organist van de O.L.V.-Middelareskerk te Ieper, waar hij ook beiaardier is, en dirigent van het O.L.V.-Middelareskoor. Daarnaast zet hij zich in voor de bevordering van de orgelcultuur in West-Vlaanderen, onder meer door de oprichting van de Orgelkring Organum Yprense vzw in 1997 en als artistiek leider van de Diksmuidse Orgelkring vzw (sinds 2001). Ludo Geloen is ook hoofdredacteur van het culturele e-zine van de Westhoek (Het HemelBed) en lid van de Vlaamse componistenvereniging ComAV, opgericht door Lucien Posman.

 

Werkbespreking

Doorheen de jaren componeerde Ludo Geloen al meer dan 80 werken. Inspiratie voor zijn werken vindt hij niet alleen in poëzie (H. Vanderplaetse, Ch. Battheu, T. Deleu, eigen gedichten), maar ook in de beeldende kunsten. De soundscape About Bells ontstond naar aanleiding van de jaarlijkse tentoonstelling “Brons. Horen en Zien” als een soort improvisatie op bronzen sculpturen van kunstenaars als Charles Gadenne en Marie-Christine Remmery. Ook laat Geloen zich inspireren door de specifieke situatie waarvoor een werk gecomponeerd wordt. Zo is de titel van de ouverture Rush In bedoeld als klankassociatie op het woord “russian”, een verwijzing naar de creatie van dit werk in 2005, waar tevens werken van Russische meesters op het programma stonden. Ten slotte kunnen ook gebeurtenissen of personen die voor de componist betekenisvol zijn, een inspiratiebron vormen, zoals in het werk Arianoso, waarin de namen van verschillende personen verwerkt werden.

Ondanks het feit dat Ludo Geloen reeds van jonge leeftijd begon te componeren, heeft hij nooit enige compositie-opleiding gevolgd. Hierdoor was hij in staat een heel eigen stijl te ontwikkelen. In de eerste plaats ging hij daarbij uit van zijn eigen intuïtie en interesses, maar ook de reacties van uitvoerders en publiek dienden vaak als leidraad voor de beoordeling van zijn werken, om dan eventueel alsnog een andere stilistische weg in te slaan. Toch neemt de “traditie” een niet onbelangrijke plaats in in het tot stand komen van deze stijl. Geloen beschouwt de traditie als een oneindig reservoir; de elementen die hij eraan ontleent, staan volledig ten dienste van zijn eigen stijl. Op vlak van toonsystemen put Geloen uit een wijde variëteit aan mogelijkheden, gaande van neomodale wendingen in bijvoorbeeld de Missa propter caram pacem, over chromatiek in Verstilde Nacht, tot het aanwenden van de heletoonstoonladder en dodecafonie in de ouverture Rush In. Ook de verwerking van het muzikale materiaal is in sommige werken stevig gegrondvest in de traditie. Contrapunt is een constante in zijn composities. Een passacaglia komt voor in Tension and Relief.

Ludo Geloen toont steeds een grote belangstelling voor diverse mogelijke klankkleuren. Zo leerde hij vanaf jonge leeftijd niet alleen het orgel bespelen, maar studeerde hij ook trompet en beiaard, heeft hij een praktische kennis van gitaar en is hij sterk geïnteresseerd in het harmonium. Op compositorisch vlak komt deze belangstelling tot uiting door het gebruik van vreemde instrumenten of weinig voorkomende instrumentcombinaties, zoals cello, piano, gong en aambeeld in All the Time (op. 20) of Dancing on top of a withered tulip (op. 49) voor bajaan. De manipulatie van geluiden staat centraal in een aantal elektronische werken. In de soundscape About Bells bijvoorbeeld, gecomponeerd in opdracht van Kunstkamers De Queeste uit Abele, gebruikt Geloen allerlei klok- en belgeluiden, die vervolgens door middel van de computer vervormd worden – vaak zodanig dat hun oorsprong nog amper herkenbaar is – en door mixage samengevoegd tot een geïntegreerd geheel, een structuur.

Een esthetisch idee waar Geloen steeds van uit gaat is die van muziek als communicatie-middel. De essentie van zijn composities ligt in het contact dat ontstaat tussen mensen en de waaier van emoties die daaruit voortvloeien en voortdurend onderhevig zijn aan momentane veranderingen. Dit idee wordt muzikaal verklankt door de – soms snelle en onverwachte – opeenvolging van contrasterende segmenten, die zowel op macro- als op microniveau zijn terug te vinden. Het meest eenvoudige voorbeeld is de Missa propter caram pacem, waar elk misdeel een eigen stijl toegewezen krijgt. De vierdelige structuur van Sonata per Organo nr. 1, maakt Geloen duidelijk door de veranderende texturen, die een uitdrukking zijn van een diepere filosofische idee die aan de basis ligt van het werk. De ondertitel van het werk illustreert deze idee: “…le temps, l’amour et la mort embrassent l’essence de l’être humain…”. Het eerste deel (vivace) illustreert de tijd, die wordt weergegeven door middel van diverse ritmische lagen die in een onophoudelijke beweging in elkaar overvloeien. Het tweede deel (andante) kan beschouwd worden als een overgangspassage naar “l’amour”: de constante pedaaltoon (in kwint) die als een soort bourdon aanwezig is, verwijzend naar de rust die het derde deel zal uitstralen, wordt voortdurend onderbroken door een grote variëteit aan snelle ritmische waarden, een restant van de “tijd”. De meer cantabile melodieën die hierop volgen, belichamen de liefde, die in het derde deel (largo e calmato) centraal staat. In het laatste deel, opnieuw een vivace, komen alle voorgaande elementen (bourdon, ritmische complexiteit en scherpe dissonantie) samen in één textuur, in de “dood”, die op het einde van het werk, via motieven in een stijgende beweging, zelf in vraag wordt gesteld.

Ook binnen elk van deze delen wordt een gelijkaardige contrastwerking gebruikt, waarbij kortere “blokken” van motieven elkaar voortdurend afwisselen, in een waaier aan tegenstellingen: akkoordisch-melodisch, ritmisch-melodisch, grote versus kleine densiteit, stabiliteit tegenover labiliteit. Elk van deze blokken is binnenin echter op een meer symmetrische manier uitgewerkt, al wordt de symmetrie niet volledig consequent doorgevoerd. Dikwijls worden de herhaalde motieven (of melodieën) lichtjes gevarieerd, vanuit de idee dat ook in het gewone leven niets zichzelf op exact dezelfde manier herhaalt. Dit alles brengt een complex geheel tot stand, waarbij enige speel- en luistervaardigheid van de uitvoerder(s) en luisteraars vereist zijn. Ondanks de aanhoudende transformaties van motieven en contrastwerking geeft het volledige werk vaak toch de indruk van een organisch geheel, die Geloen altijd tracht na te streven.

De complexiteit die zo kenmerkend was voor zijn vroegere composities, zwakt Ludo Geloen in meer recente werken af. De zoektocht naar vereenvoudiging leidde hem tot zachtere klanken, duidelijkere texturen, minder harde dissonantie en dus een grotere toegankelijkheid voor het publiek. Dit betekent niet dat hij zijn vorige stijl volledig opgeeft. In de compositie Rush In, voor symfonisch orkest, begint het eerste deel als een uitbarsting van het hele orkest, dat slechts één noot speelt in fff. De basis van het verdere verloop wordt gevormd door de piano, die zich als een slinger door het werk beweegt in een frenetiek ritme (vandaar dat de titel ook beschouwd kan worden als een klankassociatie op het woord “rushing”) en tevens de harmonie van het werk bepaalt, die vrij tonaal is met de noot g als tooncentrum. De andere stemmen, die onophoudelijk korte interventies verzorgen, zijn rond deze pianopartij geschreven. Op enkele plaatsen keert ook de beginnoot terug. In het middendeel valt de ritmiek van de piano weg. De sfeer die deze passage uitademt hoort volledig thuis in de tonaliteit, ondanks het gebruik van de heletoonstoonladder en zelfs wendingen naar de dodecafonie. Een driestemmige canon wordt verwerkt in dit deel. Ter afsluiting komen opnieuw elementen uit het begindeel terug, zoals de ritmische pianopartij. Ook de krachtige beginnoot van de compositie wordt meermaals hernomen, waarbij de dynamische sterkte geleidelijk wordt afgebouwd, zodat dit werk eindigt met een ware anticlimax.

 

Werklijst

Orgel: Et incarnatus est voor orgel en gitaar op. 10b (1997); Dicasmutha voor orgel quatre-mains op. 27 (1998); Verstilde Nacht voor hobo, gitaar en orgel op. 28 (1998); Missa propter caram pacem voor sopraan, koor en orgel op. 45 (2001); Last Post revisited voor orgel en brassensemble op. 74 (2003); Sonata per organo nr. 1 op. 77a (2004)

Beiaard: Tension and Relief op. 23b (1999)

Kamermuziek: All the Time voor cello, piano, gong en aambeeld op. 20 (1995); All the Dreams voor sopraan, cello, piano en gong op. 24 (1996); Obelisk voor cello en piano op. 58 (2002); Tabulatura voor drie gitaren en harmonium op. 63 (2003)

Elektronische muziek: Seashore 1-3 voor tape op. 53 (2002); Tuning voor tape op. 68a (2003); L’Undicesima Dimensione voor orgel en tape op. 68b (2003); About Bells (soundscape) op. 76a (2004)

Orkestwerken: Decade voor harmonieorkest op. 59 (2002); Westhoek Rapsodie voor brassband op. 64 (2003); Ouverture ‘Rush In’ voor symfonisch orkest op. 84 (2005)

 

Bibliografie

– L. LANNOO en K. D’HOOGHE, West-Vlaamse Orgelklanken, Brugge, 1997
– Geloen, Ludo (lemma), in Lexicon van de Muziek in West-Vlaanderen, uitg. dr. Vereniging West-Vlaamse Schrijvers (red. A. DEFOORT), 1, 2000, p. 92

 

Discografie

– Missa propter caram pacem (Gratias, Pater Noster, Postcommunio en Benedicat) (sopraan: Barbara Vandendriessche, orgel: Ludo Geloen), IN FLANDERS, Cantores Classics CC02080 205A, 2002

 

 

©MATRIX
Teksten van Heidi Moyson
Laatste aanpassingen: 2006