DUIJCK Guy (1927-2008)

Guy (Guillaume) Duijck werd geboren te Gent op 28 april 1927. Aan het Koninklijk Conservatorium van Gent studeerde hij hobo, Engelse hoorn, kamermuziek, muziekgeschiedenis, harmonie en contrapunt. Nadien vervolmaakte hij zich nog in fuga aan het Conservatorium van Luik en in compositie bij Francis de Bourguignon. Op twintigjarige leeftijd was hij reeds actief als hoboïst solo bij de Muziekkapel van de Zeemacht, de Opera van Gent en later de Koninklijke Muntschouwburg te Brussel. In 1951 werd hij achtereenvolgens aangesteld als officier-kapelmeester van de Eerste Infanteriebrigade te Keulen en nadien de 16e Pantserdivisie. In 1960 volgde hij Jos Hanniken op als dirigent van de Muziekkapel van de Belgische Zeemacht te Oostende. Deze functie voleindigde hij tot zijn op-pensioen-stelling als commandant-kapelmeester in 1978 en combineerde hij met de opdracht als directeur aan de stedelijke muziekacademie van Ronse (1963-1992) en als docent hafabradirectie aan het Koninklijk Conservatorium te Gent (1974-1992). Tussen 1979 en 1995 bekleedde hij verscheidene bestuursfuncties bij de Belgische auteursrechtenmaatschappij Sabam.

In zijn vrije tijd legde hij zich toe op het componeren, voornamelijk van blaasmuziek en – zij het in mindere mate – kamermuziek. Hij ontving verschillende onderscheidingen en zijn composities werden bekroond op diverse nationale en internationale wedstrijden (Provinciale wedstrijd van Oost-Vlaanderen, 1958; Internationale Wedstrijd van de “Union Grand-Duc Adolphe” te Luxemburg; Benelux Compositiewedstrijd te Hilvarenbeek (NL), 1974;…). In 1972 werd hem de Sabam-prijs toegekend voor zijn ganse oeuvre.

 

Werkbespreking

Guy Duijck kan een erg omvangrijke werkenlijst voorleggen met 127 opusnummers, waarvan ongeveer drie kwart voor harmonie- en fanfareorkest werd geconcipieerd. Tijdens zijn compositieopleiding schreef hij enkele werken voor symfonisch orkest en zangstem (bijvoorbeeld In het Atrium der Vestalinen) en kamerorkest (bijvoorbeeld Butleia), maar in latere composities treffen we nog zelden strijkers aan in de bezetting. Beroepshalve groeide immers een grote affiniteit voor de blaasmuziek. Zijn dagelijks contact met dit medium droeg bij tot een grote voeling met het veld en een uiterst adequate orkestratietechniek. Naast het componeren van militaire marsen leverde hij tevens een belangrijke bijdrage tot het genre van de amateur-blaasmuziek dat hierdoor aan het begin van de jaren ’60 een nieuwe impuls kreeg. Naast Duijck droegen ook andere vooraanstaande componisten als Roland Cardon bij tot vernieuwing van dit repertoire, aangepast aan de tijd, met oog voor het geëvolueerde instrumentarium en niveau van de muzikanten. Als genre overwegen in Duijcks oeuvre de mars, de suite en rapsodie, vaak met dansant karakter en programmatische tendensen. Fiesta in Magaluf bestaat uit een aaneenrijgen van dansen met een zuiders tintje (paso-doble, tango, czardas).

Genoveva, een ‘poème symphonique’, verklankt hoe deze lieflijke jonkvrouw de avances van Golo weet af te wimpelen, terwijl haar dappere gemaal Siegfried, samen met het leger van Karel Martel, ten strijde trekt tegen de Moren in Spanje. Het programmatische dat hier wordt weergegeven in een uitgebreide toelichting, beperkt zich in andere werken tot een louter suggestieve titel. Drie Aquarellen brengt ons achtereenvolgens een muzikaal tableau van een spelend kind, een landschap en een danseres. Duijck hanteert een toegankelijk idioom met heldere vormstructuren en vloeiende, symmetrische melodielijnen (vaak periodes). Het openingsdeel uit Miniatuursuite opent met een langzame Maestoso-inleiding, gevolgd door een ABA-allegro. Ook in het korte, langzame middendeel en het pittige, energieke slotdeel, merken we een gelijkaardige drieledige vormopbouw. In programmatische werken als Genoveva bepaalt het programma mee de structuur. De thema’s situeren zich binnen een evenwichtig uitgebalanceerde ritmisch-metrische context en bewegen zich in een doorzichtige stemvoering (melodie met begeleiding, waarbij zich veelal een tegenzang in het tenorregister voegt). Enkele voorbeelden van doorgedreven motivische verwerking zijn terug te vinden in Danserie uit Vier Kontrasten, waar hij op ironische wijze speelt met het Big Ben-thema. Voor Navy Rapsodie ontleende hij 6 motieven aan populaire marinemarsen en –dansen die hij afzonderlijk, maar ook in diverse contrapuntische zettingen voorstelt, hetgeen resulteert in enkele polymetrische combinaties van thema’s in 6/8 en 2/2. Op harmonisch vlak blijft zijn werk sterk tonaal verankerd. We treffen soms onverwachte (enharmonische) modulaties aan en de akkoorden worden vaak bijgekleurd door toevoeging van secunde, sixt en septiem. Chromatische doorgangsnoten en –akkoorden kruiden het geheel wat bij, maar de tonale steunpunten blijven duidelijk gearticuleerd aan de hand van cadensformules en pedaaltonen. Naast deze blaasmuziekwerken schreef Duijck ook kamermuziekwerken, waarvan het merendeel voor solo blaasinstrument en piano. Ze ontstonden voornamelijk vanuit pedagogische doeleinden en vertonen onderling stilistisch een grote discrepantie. Als globaal principe kunnen we hierbij stellen dat de toegankelijkheid van Duijcks idioom afneemt naarmate de moeilijkheidsgraad toeneemt.

In het eenvoudige Aria for Peter herkennen we de meeste kenmerken die reeds werden aangehaald met betrekking tot zijn muziek voor harmonie- en fanfareorkest: een heldere, evenwichtige vormstructuur met een vloeiende periodische melodievoering die vaak intern sequensmatig opgebouwd is en ingekleurd wordt aan de hand van een tonaal functionele onderbouw. In de werken die een grotere uitdaging vormen voor de uitvoerder, gaat hij een stap verder wat harmonie, textuur, ritme en metrum betreft. Hoewel niet strikt symmetrisch, blijft de vormopbouw zeer planmatig en overzichtelijk, met een sterke motivische coherentie. De Introductie uit Introductie en Dans vertoont een eerder improvisatorisch karakter door de vele maatwisselingen, de grote variëteit aan samenklanken en de grillige ritmische en melodische profilering, hoewel enkele harmonische en motivische herkenningspunten de luisteraar toch een houvast bieden. In de Sonata da camera openen het eerste en laatste deel met een dodecafoon thema, dat echter niet op strikt dodecafone wijze wordt verwerkt. De thema’s worden daarentegen onderworpen aan meer conventionele technieken als motivische afsplitsing, variatieprincipe of sequensen. Op een gelijkaardige manier worden de thema’s en motieven behandeld in Contest +5 dat baadt in een heletoonssfeer. Onregelmatige maatsoorten (5/8 in het slotdeel van Sonata da camera en het tweede luik uit Introductie en Dans, 4/4+2/4+3/8 in Contest +5) zorgen voor een gevoel van vervreemding, terwijl de continuïteit ervan eveneens een vorm van zekerheid creëert.

 

Werklijst

Orkestwerken: In het Atrium der Vestalinen voor mezzo-sopraan en orkest (1954); Caprice voor hobo en orkest (1955); Butleia voor kamerorkest (1957); Concerto voor hobo en strijkorkest (1966)

Harmonie- en fanfareorkest: Vier Kontrasten voor harmonieorkest (1959); Genoveva voor harmonieorkest (1962); Miniatuursuite voor harmonieorkest (1964); Drie Aquarellen voor harmonieorkest (1964); Navy Rapsodie voor harmonieorkest (1969); Fiesta in Magaluf voor harmonieorkest (1978);Hommage aan de Marine voor harmonie- of fanfareorkest (1996); Golden Memories voor harmonieorkest (1998)

Kamermuziek: Introductie en Dans voor altsaxofoon en piano (1957); Sonate voor fluit, fagot en piano (1958); Contest +5 voor fluit, hobo, klarinet, fagot of saxofoon en piano (1971); Aria for Peter voor klarinet en piano (1972); Sonata da camera voor liefdeshobo, Engelse hoorn, klarinet, alt- of tenorsaxofoon en piano (1974);Tuphonia voor tubakwartet (1981)

 

Bibliografie

– COPPENS, M., Interview met Guy Duijck: “muziek moet uit het hart komen”, in Klankbord, nr. 3, maart – april 2003, p. 12-15
– GOBYN, M., art. Uit het repertoire van Guy Duijck, in Fedekam nieuws, nr. 4, augustus – september 2002, p. 5-8
– GOBYN, M., art. Fedekam portret: Guy Duijck, in Fedekam nieuws, nr. 4, augustus – september 2002, p. 10

 

Discografie

– Oostende 1000, Mars der Veldartillerie en Navy Rhapsody (Muziekkapel van de Belgische Zeemacht, Guy Duijck), MUZIEKKAPEL VAN DE BELGISCHE ZEEMACHT, Dureco 11 64382, 1998
– March of the Field Artillery (Royal Symphonic Band of the Belgian Guides, Commandant Norbert Nozy), BELGIAN MILITARY MARCHES VOL. 3: NAL ANTHEMS, ARTILLERY MARCHES AND OTHERS, René Gailly 87 070, 1993
– Golden memories (Royal Band of the Belgian Air Force, Alain Crepin), HONOR AND GALLANTRY, De Haske 15.014-3, 2003
– Genoveva (Muziekkapel van de Belgische Zeemacht, Peter Snellinckx), A PRELUDE TO APPLAUSE, Dana Records MUMU 3006

 

Uitgevers

Andel (Oostende)
Brogneaux (Brussel)
Maurer (Brussel)
Molenaar (Wormerveer, NL)
Musigrafica (Diksmuide)
Scherzando (Hagendorn, CH)
Tierolff (Roosendaal, NL)
Traxon Music (Nossegem-Zaventem)

 

 

©MATRIX
Teksten van Tom de Haes
Laatste aanpassingen: 2007

Hazelaardreef 15, 9820 Merelbeke


(09) 231 44 70 


Partituren in MATRIX


Alle componistenfiches