DE BIÈVRE Guy (1961)

Guy De Bièvre (°Brussel) heeft geen conservatoriumopleiding gevolgd en is als componist, geluidskunstenaar en uitvoerend musicus dan ook volledig autodidact. Niettemin vormde hij zich tot muziektheoreticus aan verschillende academische instellingen. Zo verrichtte hij in 2003-2004 onderzoek naar stationaire klanken in een stedelijke geluidsomgeving aan de Jan Van Eyck Academie in Maastricht en behaalde hij in 2012 een doctoraat over open vorm aan de Brunel University in Londen. De Bièvre publiceerde een aantal artikels in wetenschappelijke tijdschriften en wordt ook in binnen- en buitenland regelmatig gevraagd voor lezingen, voornamelijk over geluidskunst en Amerikaanse experimentele muziek. In het verleden was hij verbonden aan de Gentse organisatie Stichting Logos.

Composities van De Bièvre werden uitgevoerd door internationaal erkende musici als Guy Klucevsek, Seth Josel, Anne La Berge en ensembles als Zivatar Trio, Trio Scordatura en ZWERM. Zelf bespeelde hij elektrische gitaar, lap steel gitaar en/of computer bij o.a. Peter Zummo, Anne La Berge, Tom Hamilton en Phill Niblock. Er verschenen reeds verschillende cd’s met eigen werk, zoals Bending The Tonic (Twice) (2005) en Very Slow Disco Suite (2007). De artistieke bezigheden van De Bièvre beperken zich niet alleen tot componeren en uitvoeren: hij engageert zich ook als organisator en curator op het gebied van geluidskunst. Van 2002 tot 2007 was hij bijvoorbeeld curator van de reeks Earwitness van het CCNOA in Brussel en in 2012 werkte hij samen met mediakunstenares Sofia Bustorff aan een audiovisuele documentaire over de geluidskunst pionier Leif Brush. Momenteel is De Bièvre gastdocent aan het RITS in Brussel en aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent.

 

Werkbespreking

Guy De Bièvre schrijft vocale, instrumentale en elektro-akoestische muziek voor een veelal kleine bezetting. Zijn autodidactische vorming, breed artistieke interesseveld (van geluidskunst tot popmuziek) en drang naar experiment hebben geleid tot een erg verscheiden oeuvre, dat zich eerder kenmerkt door stilistische heterogeniteit en innovatieve ad hoc oplossingen dan door een coherente, formalistische taal. De werklijst van De Bièvre kan grofweg worden opgedeeld in twee periodes. De composities vóór circa 2000 zijn hoofdzakelijk geschreven voor het klassieke, akoestische instrumentarium, bevatten meestal een volledig uitgeschreven partituur en geven blijk van een aanpak die nog het beste als postmodern kan worden omschreven. Na de eeuwwisseling, vanaf Standard Indeterminacy(1997), streefde De Bièvre naar een meer diepgaande interactie tussen componist en uitvoerder, niet alleen door de musici meer vrijheid en verantwoordelijkheid te geven in de partituur, maar ook door zelf mee te spelen. Daarnaast worden, onder invloed van geluidskunst en elektronische muziek, de meer recente composities gekenmerkt door het gebruik van elektro-akoestische technieken, computer gestuurde processen en tape.

Naast deze verschillen zijn er ook enkele constanten in zijn oeuvre. Ten eerste is De Bièvre steeds op zoek naar manieren om zijn werk zo spontaan en vitaal mogelijk te laten klinken. Een uitvoering moet immers meer zijn dan een louter reproduceren van de partituur, met name een oprechte, energieke en bovenal unieke vertolking, die ook de nodige creatieve inbreng van de musici vergt. Een tweede constante zijn de vaak expliciete verwijzingen naar andere muziektradities, voornamelijk jazz (bv. Standard Indeterminacy) en blues (bv. Bending the Tonic), die hij schroomloos vervlecht met invloeden van componisten als Charles Ives of David Tudor. Zo maakt hij vaak gebruik van bluestoonladders, kleurrijke septiemakkoorden en elektrische gitaartechnieken die refereren aan de popcultuur (bv. bendingsliding of distortion). Een derde aspect in het werk van De Bièvre is het uitvoeringsgerichte karakter van zijn muziek, die bovenal gericht is op de directe auditieve ervaring eerder dan op vooropgestelde schema’s en conceptuele procedés. Niet alleen doet hij geregeld beroep op terugkerende motivische cellen en formules om de luisteraar een houvast te bieden, ook speelt het zuiver akoestische karakter van klank een belangrijke rol (bv. feedback in Crossroads/Invocation).

De Bièvre’s interesse in spontaniteit en vitaliteit gaat terug op zijn activiteiten als vrije improvisator. Hij geraakte echter snel uitgekeken op de totale vrijheid en besloot daarom zijn improvisaties bij te sturen door middel van compositie. Aan de hand van boekenstudie adapteerde De Bièvre enkel de compositietechnieken die hij nodig had om de problemen op te lossen waarmee hij geconfronteerd werd, hetgeen hij zijn hele loopbaan overigens zou doen. De vroegste compositie van De Bièvre, Rêve d’amour ré-organisé (1986), is bijvoorbeeld een analytische reorganisatie van Liszt’s bekende Liebesträume. Meer bepaald behield hij de ritmische structuur ervan, maar de melodische structuur werd opgebouwd volgens de statistische aanwezigheid van de tonen in het originele stuk: de meest voorkomende toon in Liebesträume werd de eerste toon in Rêve d’amour ré-organisé, gevolgd door de tweede meest voorkomende toon, de derde meest voorkomende toon, enzovoort. Rêve d’amour ré-organisé zou de eerste en onmiddellijk laatste gepubliceerde partituur van De Bièvre worden (uitgebracht bij CeBeDeM). Naast een (selectieve) literatuurstudie raakte De Bièvre ook betrokken bij de activiteiten van Stichting Logos in Gent, die gedurende vijftien jaar zijn werkgever zou zijn. Hier leerde hij een brede waaier aan componisten en muzikanten kennen en sommige van zijn vroegste werken zijn in feite ontstaan als probeersels voor componisten die op doortocht waren bij Logos. Zo werd Polka Dots and Laser Beams (1987) geschreven in opdracht van de accordeonist Guy Klucevsek.

Op het einde van de jaren tachtig begon De Bièvre te experimenteren met open vorm. InWho Framed Milton Babbitt? (1988), voor vrije instrumentatie (aanvankelijk uitgevoerd met mondharmonica), en Playing Solitaire (1988), voor piano solo, gaf hij de uitvoerders de verantwoordelijkheid om te beslissen over de uiteindelijke structuur van een x-aantal nauwkeurig genoteerde muzikale cellen. In het eerste geval werd hen gevraagd de volgorde van de cellen te kiezen; in het tweede geval moest de volgorde wel worden behouden, maar kon elke cel overgeslagen of herhaald worden behalve de eerste en de laatste (bijgevolg bestaat de kortst mogelijke versie enkel uit de eerste en de laatste cel). Na deze twee experimenten besloot De Bièvre om het principe van de open vorm voorlopig achter zich te laten, omdat het niet de spontaniteit bracht waarop hij gehoopt had. Hij zou opnieuw zijn partituren volledig uitschrijven, hoewel hij tijdens het compositieproces soms aleatorische technieken bleef toepassen.

In de volgende jaren ontwikkelde De Bièvre een toegankelijke en associatieve stijl die verschillende muzikale invloedsferen samenbrengt. Om die reden beschouwde Boudewijn Buckinx hem als een component van het Vlaamse postmodernisme. De Bièvre spreekt echter liever van een hedendaagse vorm van ‘programmamuziek’, waarbij hij op een bijna onbewuste manier de heterogeniteit van de huidige maatschappij weerspiegelt. Nagenoeg alle werken uit de jaren negentig bevatten impliciete en expliciete herinneringen aan externe stijlen en technieken, zonder dat er letterlijke citaten worden geïntegreerd. Zo klinkt The Many Gypsies in Me (1989) als een bevreemdende mix van bossanova, rock en Schönberg, terwijl een sopraanstem voortdurend dezelfde slagzinnen blijft herhalen, als ware het een popnummer. Biedermeyer Hillbillies (1991), voor 2 stemmen en 2 piano’s, lijkt dan weer te balanceren tussen jazz, country en Schubert, wiens archetypische liedformules steeds op de loer liggen. Even verhakkeld is het ensemblewerk De olifant steken wilde je niet(1992). Deze compositie schreef De Bièvre voor het Gentse collectief LOD in het kader van een project rond het Roelandslied, een middeleeuwse epos ten tijde van Karel de Grote. Meer concreet koos hij voor het fragment van de veldslag, waarvan hij vooral het chaotische karakter heeft trachten te verklanken.

Tegen het einde van de jaren negentig belandde De Bièvre in een artistieke crisisperiode. Hij raakte namelijk hoe langer hoe meer gefrustreerd door de manier waarop ensembles en musici zijn werk interpreteerden. De uitvoeringen waren vaak ongeïnspireerd, klonken afgerammeld en misten spontaniteit. Dit zou volgens hem te wijten zijn aan de bijna mechanische manier waarop ensembles (verplichte) opdrachtwerken instuderen en vervolgens eenmalig uitvoeren op een concert. De sleutel tot een goede uitvoering zou dan ook liggen in een meer diepgaande samenwerking tussen componist en uitvoerder. Dit wilde hij realiseren door bepaalde compositorische keuzes over te laten aan de uitvoerders, zonder dat ze die keuzes op voorhand instudeerden. Daarnaast besloot De Bièvre om voortaan zo veel mogelijk zelf mee te spelen met de muzikanten en om hoofdzakelijk nog samen te werken met mensen die zowel uitvoerend musicus als componist of improvisator zijn. Hierdoor vervaagt de grens tussen compositie en uitvoering. Als zodanig beschouwt De Bièvre Standard Indeterminacy (1997) als een overgangswerk naar zijn tweede periode. In dit stuk, dat aanvankelijk uitgevoerd werd door een klassieke jazzbezetting (met De Bièvre aan de gitaar), werden fragmenten uit een aantal jazz standards (o.a. Charles Mingus en Hoagy Carmichael) verdeeld over vijf muzikanten, die de vrijheid hadden om te kiezen welke flarden ze speelden. Wel speelde de groep steeds materiaal uit één jazz standard tegelijkertijd.

Rond de eeuwwisseling experimenteerde De Bièvre veelvuldig met elektro-akoestische technieken. Ook begon hij voor het eerst solo op te treden. Daarvan getuigt Crossroads/Invocation (2001), een compositie waarin het schelle geluid van feedback vervormd wordt door live electronics en vervolgens door een frequentiefilter gehaald wordt. Op die manier slaagde De Bièvre er in om melodische lijnen te construeren die herinneren aan de bluesmuziek van Robert Johnson. In de jaren die daarop volgden, voltooide De Bièvre een aantal meer grootschalige werken waarin hij akoestische instrumenten aanvult met een computer of microcontroller. Vaak zijn deze composities opgebouwd rond korte, improvisatorische motieven en omspelingen boven een statische, liggende harmonie. Een voorbeeld daarvan is Bending the Tonic (2004), een ensemblewerk dat De Bièvre schreef in opdracht van November Music. In dit werk neemt een computer alle geluidsignalen van de muzikanten op (behalve die van de contrabas en percussie) en speelt hij ze daarna opnieuw af volgens een vastgelegd temporeel systeem. De harmonische basis wordt gevormd door een stereotiep bluesschema, dat De Bièvre evenwel uitrekt over een tijdsduur van 144 maten. De titel verwijst naar het belang van de tonica in bluesmuziek. Een gelijkaardig procedé is terug te vinden in Very Slow Disco Suite (2006), waarin De Bièvre een disconummer van 120 BPM terugbrengt naar 20 BPM. Tegen deze lome harmonische achtergrond spelen drie muzikanten materiaal dat at random door een microcontroller gedicteerd wordt. Op die manier probeert De Bièvre een spontane uitvoering te waarborgen. Zowel Bending the Tonic als Very Slow Disco Suite werden uitgebracht op cd. Andere composities waarin De Bièvre gebruik maakt van een microcontroller die onvoorspelbare processen toepast zijn Blue Light/Red Light (2007) en And Above All (2007), beide voor niet gespecifieerde melodische instrumenten.

In zijn meer recente werk kiest De Bièvre opnieuw voor een klassieke, veelal akoestische bezetting, zonder de inmenging van een microcontroller of computer. Ook maakt hij opnieuw gretig gebruik van open vorm, die hij evenwel op een andere manier uitwerkt dan vroeger. De recente partituren van De Bièvre dienen zich aan als orgastische catalogi van verwante motieven, akkoorden, melodieën en toonladders die door de muzikanten a prima vista uitgekozen en aangepast worden, waardoor een concert zowaar de allures van een georganiseerde jamsessie krijgt. Deze notatiewijze past De Bièvre toe in onder meer The Relative Probability of Forming a Knot (2009), waarvan hij twee versies uitgewerkt heeft: een meer uitgeschreven versie voor stem, altviool en keyboard, een minder uitgeschreven versie voor drie of meer melodische instrumenten. Andere recente composities die een gelijkaardige notatiewijze volgen zijn Poker Test (2011), voor gitaarkwartet, en Schillinger 91(2012), voor fluit, basgamba en piano.

 

Werklijst

Solo: Rêve d’amour ré-organisé (1986-rev. 1994), voor piano; Polka Dots and Laser Beams (1987), voor accordeon – in opdracht van Guy Klucevsek; Playing Solitaire (1988), voor piano; Anomalies (1991), voor gitaar – in opdracht van Seth Josel; Arapaima [etymology] (1994), voor cello; We Bombed the Bridge, We Did not Bomb the Bus (1998/99), voor gitaar – in opdracht van Jan Huib Nas/Ictus

Kamermuziek: The Many Gypsies in Me (1989), voor stem, fluit, cimbalom en accordeon – in opdracht van Trio Zivatar; Biedermeyer Hillbillies (1991), voor 2 stemmen en 2 piano’s – in opdracht van Annette Sachs & Françoise Vanhecke; Equatorial Soundings (1991), voor 2 cellos; De olifant steken wilde je niet (1992), voor stem, harmonium, cello, hobo en gitaar – in opdracht van Het Muziek Lod; Music, Things, Mountain Roads & Interludes (1993), voor stem, hobo, cello en piano – in opdracht van Het Muziek Lod; Bbellezza Care (Makam Abruzzeso) (1993), voor 2 fluiten, 2 violen en piano – in opdracht van Ensemble Kamerton; Station Positions and Profile Numbers (Strange and Sweet) (1994), voor fluit en keyboards – in opdracht van Anne La Berge & Gene Carl; The Hopley Suite (1996), voor stem, fluit en piano – in opdracht van The Bozza Mansion Project; Standard Indeterminacy (1997), vrije instrumentatie – in opdracht van Jens Brand & the Open Systems Festival; We bombed the bridge, we did not bomb the bus II – Libanon (2006), voor 3 piano’s, fluit, trompet, contrabas – in opdracht van WDR Keulen; The Relative Probability of Forming a Knot I (2009), voor stem, altviool en keyboard – in opdracht van Trio Scordatura; The Relative Probability of Forming a Knot II (2009), voor drie of meer melodische instrumenten; Poker Test (2011), voor gitaarkwartet – in opdracht van Zwerm; Schillinger 91 (2012), voor fluit, basgamba en piano – in opdracht van Hans Roels

Elektro-akoestisch: Crossroads/Invocation (2001), voor feedback en live electronics; Bending the Tonic (2004), voor stem, fluit, tromboon, contrabas, percussie, gitaar en computer; Very Slow Disco Suite (2006), voor 3 instrumenten, microcontroller en computer; And Above All (2007), voor melodisch instrument, microcontroller en computer; Blue Light/Red Light (2007), voor twee of meer melodische instrumenten, microcontroller en computer; Stare Into the Light (2008), voor piano en (optionele) tape – in opdracht van Heleen Van Haegenborgh; 3 Pack (2008), voor viool, saxofoon, contrabas, microncontroller en computer – in opdracht van Ensemble Intégrales

 

Discografie

– Polka Dots and Laser Beams (CD), Eva, 1994.
Tones for Guy (CD), Ringtones CD (Touch), 2002.
Manhattan [linear, circular, lateral] (CD), eigen beheer, Pogus Records, 2004.
Bending the Tonic (Twice) (CD), Canal Street Records, CSR 001, 2005.
Very Slow Disco Suite (CD), Canal Street Records, CSR 002, 2007.
Harbouring Sound (CD), ltd. ed., CCNOA, 2006.

 

 

© MATRIX
Teksten van Gilles Helsen
Laatste aanpassingen: 2012, werklijst 2014