BYLOO Jean-Paul (1949)
Jean-Paul Byloo werd geboren op 8 april 1949 in Veurne. Na zijn humaniorastudies te Veurne studeerde hij aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent, waar hij de eerste prijzen notenleer (klas Gaston Van Damme), piano (klas Abel Matthys), harmonie (klas Jeanne Vignery), contrapunt (klas Roland Coryn) en fuga (klas Gery Bruneel) behaalde.
Byloo studeerde koordirectie aan de Kurt Thomasstichting in Den Haag en moderne compositietechnieken bij Lucien Goethals. Hij besloot zijn muziekstudies aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel met een eerste prijs met onderscheiding voor compositie in de klas van André Laporte.
Van 1972 tot 1982 was Byloo leraar notenleer en piano aan de Stedelijke Muziekacademie van Veurne. Byloo dirigeerde het Beauvarlet Kamerkoor uit Nieuwpoort (1975-1985) en de Cantores Servadie uit Diepenbeek (1985-1988).
Sedert 1982 is Byloo directeur van de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans te Geel en leraar notenleer aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel. Sinds 1992 doceert hij vormanalyse en instrumentatie aan het Brusselse Conservatorium.
Het werk van Byloo werd bekroond in compositiewedstrijden van o.a. Sabam, Cantabile, de Provincies West-Vlaanderen en Antwerpen en de Koninklijke Academie. Zijn composities werden in première gebracht op het Festival van Vlaanderen, Ars Musica Brussel, de Nacht van Radio 3 en de Belgisch-Nederlandse Muziekdagen. Byloo componeerde plichtwerken voor belangrijke muziekwedstrijden en kreeg talrijke compositie-opdrachten van vooraanstaande solisten, kamermuziekgroepen en orkesten.
Talrijke eenvoudige koorwerken en liedbewerkingen werden uitgegeven door ANZ Antwerpen en door uitgeverij De Noteboom. Er werden opnames gemaakt van koor-, kamer- en orkestwerken door de VRT. De werken van Byloo werden uitgevoerd in België, Nederland, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en Hongarije.
Werkbespreking
De muzikale stijl van Byloo biedt een vertaling van traditionele technieken in een hedendaagse klankwereld. In zijn composities hanteert Byloo vaak klassieke muzikale technieken zoals klassieke vormschema’s, de canon –en imitatietechniek, het aanwenden van een cantus firmus en het gebruik van het Bach-motief. Deze technieken worden gecombineerd met hedendaagse schrijfwijzen zoals atonaliteit, clusters, glissandi, ritmische complexiteit, het gebruik van klanklagen en hedendaagse instrumentale speeltechnieken.
Byloo hecht in de meeste van zijn composities veel belang aan klankkleur en werkt vaak met klankweefsels. Dit komt onder andere tot uiting in het motet O Salutaris (1984) voor 12-stemmig koor. Het is een studie op een globaalklank die opgebouwd is uit halve en hele tonen en zijn sonoriteit verkrijgt door een steeds wisselende wederzijdse inwerking van de verscheidene parameters. Dit toont zich duidelijk in het Amen, dat in een proces van vereenvoudiging de cluster verengt tot een unisono. Het ganse werk verloopt in een zeer traag tempo en de dynamiek blijft voortdurend zeer zacht. Door dit trage tempo schuiven de opeenvolgende klankkleuren zeer langzaam in elkaar en krijgt het geheel een statisch karakter. In Omaggio (1988) voor 16-stemmig gemengd koor, worden de melodieën ineengestrengeld tot een dicht klankweefsel met wisselende kleuren. In Sounds and Colours (1990) voor soloklarinet wordt een uiterste beweeglijkheid vereist van de uitvoerder teneinde steeds wisselende klank –en kleurverschuivingen te realiseren en zodoende een spel van wisselende spanningen op te bouwen. Ook in het Concerto voor harmonie-orkest (1994) ligt de nadruk op klankkleur. In de drie delen van het werk worden thematische passages afgewisseld met episodes waarin langzaam verglijdende klanklagen voorkomen, die voortdurend van kleur veranderen.
Byloo componeert vaak voor koren. Hierbij tracht hij de tekst te symboliseren in de muziek door het aanwenden van welbepaalde schrijfwijzen, de “instrumentatie” van de koorstemmen en de muzikale illustratie van sommige woorden en zinsneden. In Avond (1982), een nocturne voor sopraansolo en 7-stemmig koor, staat de sfeerschepping centraal. Een vierregelig vers uit de eerste bundel Music-Hall van Paul van Ostayen ligt aan de basis van dit koorwerk. Door het gebruik van diatonische clusters wordt de vallende avond gesuggereerd. Hierbij krijgt de sopraansolo een ijle, bijna onaardse melodische lijn toebedeeld. Omaggio (1988) is een hommage aan de middeleeuwse componiste Hildegard von Bingen en aan haar tijdperk. Het ganse koorwerk symboliseert de tekst van het responsorium “O Clarissima Mater” van H. von Bingen: de Moeder Gods is zachtzinnig en bevallig. In de loop van de compositie worden bepaalde woorden zoals “clarissima”, “mortis”, “infudisti” en “ora pro nobis” muzikaal uitgebeeld. De modale sfeer en het gebruik van cantus firmus, canon en hoquetus verwijzen naar muzikale technieken uit de Middeleeuwen. Deze worden gecombineerd met hedendaagse schrijfwijzen zoals clusters en glissandi.
Epithalamia voor mezzo, mannenkoor, strijkers, piano en slagwerk werd in 1989 gecomponeerd naar gedichten van Hedwig Speliers. Deze Epithalamia of huwelijksgezangen zijn 4 sonnetten met een hoge graad aan muzikaliteit. Ieder gedicht wordt anders gekleurd door een eigen combinatie van klinkers en medeklinkers. Bovendien zitten de ritmische verzen vol syncopische eigenaardigheden. De compositie wil de poëtische kracht van Speliers’ verzen muzikaal vertalen. De partituur, die de vereniging van man en vrouw verheerlijkt, straalt blijdschap en optimisme uit. Dit effect wordt bereikt door een dicht vlechtwerk van vocale en instrumentale elementen, wat resulteert in een soort voortschuivende klankwolken, waaruit alleen de mezzosopraansolo op de voorgrond treedt. Het mannenkoor fungeert als commentaar bij de tekst in de solopartij. Naast zingen komen in de koorpartij tal van andere wijzen van stemgebruik voor, nl. fluisteren, neuriën, spreken, roepen, spreekstem, fluiten en geeuwen. De 4 gedichten worden omkaderd door een Prelude en Nocturne, waarin de soliste en het koor als een coloristisch element met de orkestklank versmolten worden. Dit orkestraal gebruik van de menselijke stem in de hoekdelen resulteert in een klankkleur-compositie. In de vorm speelt het herhalen van patronen een grote rol. In tegenstelling tot de repetitieve muziek wordt het hier echter aangewend als een structuurelement naast andere. De overkoepelende vorm is een duidelijke herkenbare raamvorm, waarbij het slotdeel het begin herhaalt, met variaties in het klankbeeld en de dynamiek. Voor L’Immensita dell’ Attimo (1989) vond Byloo zijn thematische inspiratie bij de Italiaanse dichter Mario Luzi. De muziek illustreert de symboliek van de poëzie van Luzi: het leven in zijn ongrijpbare aanwezigheid. Deze boodschap wordt muzikaal vertaald door de combinatie van constante en veranderlijke elementen of de tegenstelling tussen het onmetelijke en het beperkte. De eenheid van tijd (metronoom à 60) en de eenheid van toonhoogte (zoemkoor op la) blijven voortdurend aanwezig. Daarnaast evolueren toonhoogte, toonduur en toonsterkte van een eenvoudig naar een complex geheel, en terug. Zo ontstaat een labyrintachtig klankenweefsel dat verwijst naar de woorden van Luzi: “Op aarde spelen zich zonder verband en onbegrepen de onuitwisbare waarheden af”.
Naast koorwerken zijn ook zuiver instrumentale composities gebaseerd op thematische elementen. Zo is Nuits sans Sourires (1989) een symfonische hommage aan de surrealistische schilder Paul Delvaux. De titel van dit orkestwerk is ontleend aan een gedicht over Delvaux van Paul Eluard, de Franse surrealistische dichter. In zijn schilderijen tracht Delvaux de realiteit te vertalen in dromen, waarin de dingen een poëtische betekenis krijgen zonder de uiterlijke schijn van de werkelijkheid te verliezen. Delvaux verenigt in zijn doeken elementen die eigenlijk niet bestemd zijn om samen te leven. Dit geeft aanvankelijk een gevoel van vervreemding, dat later evenwel overgaat in verwondering. Vervreemding en verwondering zijn elementen die eveneens tot uitdrukking komen in de partituur van Nuits sans Sourires, een nocturne voor orkest. De grondgedachte wordt muzikaal verwezenlijkt door een dichte verweving van melodische lijnen, ritmes, klankkleuren en klanksterktes. Dit klankweefsel levert een statisch effect op, waarbij geen afzonderlijke tonen meer worden waargenomen, maar slechts een klankwolk en haar dichtheid. Door het gebruik van glissandi en kwarttonen wordt het netwerk nog dichter en ontstaan zwevende, ongrijpbare kleurverschuivingen.
Naast literaire onderwerpen maakt Byloo eveneens gebruik van eerder programmatische elementen. Zo heeft Utopia voor strijkorkest (1992) de hoop op een betere wereld als thema/programma. De muziek wil een idyllische volmaakte droomwereld tot uitdrukking brengen, waarin chaos wordt vervangen door orde, het tastbare door het ongrijpbare, onenigheid door verzoening. Dit ideaal wordt muzikaal vertolkt door een gebaar dat van pianissimo geleidelijk openbloeit tot een climax en terug: “dal niente al niente” – uit het niets naar het niets. In Watermusic, een suite voor vierhandig piano uit 1994, wordt het water in haar verschillende gedaantes muzikaal weergegeven. Het ritmisch deinen van water is vertaald in een delicaat spel van wemelende, kleine intervallen en klaterende arpeggio’s. De caleidoscopische effecten van water en licht resulteren in een partituur waarin lichtheid en subtiliteit hand in hand gaan met kleur –en klankrijkdom. In de 3 delen verschijnen bekende musicalmotieven met voor water toepasselijke titels: “I’m singing in the rain”, “Ol Man River” en “The Rain in Spain”.
Byloo schreef reeds 2 strijkkwartetten, in 1989 en 1992. Het eerste deel (Allegretto) van het Eerste Strijkkwartet heeft een melodie, met versieringen en glissandi, die van het ene naar het andere instrument loopt. Daarnaast worden contrapuntische lijnen uitgetekend tegen een neutrale begeleidingsfiguur. In het Allegretto vivo – in pizzicato – klinken melodieën die onderbroken worden door fortissimo-invallen. In de contrastdelen worden nieuwe klankkleuren bereikt met glissandi, trillers en akkoorden in “col legno”. Het laatste deel is een nocturneachtig Adagio. Hier worden ijle nachtgeluiden gesuggereerd door het gebruik van melodieflarden, korte fluisterende pizzicati en glissandi, zachte tremolo’s in “sul tasto” en door lange etherische klanken. In het Tweede Strijkkwartet speelt het scheppen van contrasten een centrale rol. Het werk is vergelijkbaar met een caleidoscopisch geheel: een ééndelige compositie met steeds wisselende kleuren en stemmingen, die gebaseerd zijn op twee verschillende muzikale ideeën. In het eerste staat de thematische verwerking centraal. Het tweede berust op het weergeven van een klankamalgaam. Hierbij is de totaalindruk belangrijk en de klank is a.h.w. ongrijpbaar. Het is een opeenstapeling van verschillende ritmische en melodische lagen die voortdurend in beweging zijn. Het zogenaamde Bach-motief fungeert als eenheidselement en verbindt beide muzikale ideeën.
Werklijst
Koormuziek: De bagatellen zijn van goud voor 4-stemmig gemengd koor a capella (1981); Avond voor sopraan en 7-stemmig gemengd koor a capella (1982); O Salutaris voor 12-stemmig koor a capella (1984); Ten zuiden van voor gemengd koor a capella (1985); Liederen van de maan voor 4-stemmig gemengd koor a capella (1985); Chanson voor 4-stemmig gemengd koor a capella (1987); Omaggio voor 16-stemmig gemengd koor a capella (1988); L’Immensita dell’ attimo voor dubbelkoor, twee piano’s en metronoom (1989); Ed e subito sera voor 2 gelijke stemmen a capella (1989); De Polder boogie woogie voor 3 gelijke of gemengde stemmen a capella (1991); Panthalassa of De Alwatersuite voor gelijke stemmen en dwarsfluit (1993); De Nacht voor 4-stemmig gemengd koor a capella (1995); Kleine Jaarkrans voor gelijke stemmen (1998); Vijf Gezelleliederen voor gemengd koor a capella (1999); Ognuno voor 12-stemmig gemengd koor a capella (2000); The Season of Phantasmal Peace voor gemengd koor en CD-opname (2001
Solowerken: Capriccio voor piano (1985); Notturno voor piano (1986); Thema & Variaties voor vibrafoon (1987); Sounds and Colours voor soloklarinet (1990); Tra Notte e Giorno voor piano (1990); Acht Kinderstukken “Eiland van Emma” voor piano (1992); Introspection voor altsax (1995); Kleinoden voor piano (2000); Bagatellen voor piano (2001)
Kamermuziek: Ineengestrengeld voor houtblazerstrio (1988); De Zang van de Maskers voor sopraan en dwarsfluit (1988); Strijkkwartet nr. 1 (1989); Vocalise voor zangstem en piano (1989); Klarinetkwintet (1989); Bagatellen voor fluit, viool, altviool en piano (1989); Le Indelebili Verita voor 2 piano’s (1989); Blaaskwintet (1991); Sonate voor hobo en piano (1992); Strijkkwartet nr. 2 (1992); Density voor viool en piano (1992); Prelude en Litanie voor vibrafoon, marimba en synthesizer (1992); Six DickinSon(gs) voor sopraan, hoorn en piano (1993); Catch that catch can voor vibrafoon, marimba en piano (1993); Akwarellen voor fluit en harp (1994); Watermusic voor vierhandig piano (1994); Rilke Lieder voor mezzosopraan en piano (1995); Dann geht die Einsamkeit mit den Fluessen voor mezzo en strijkkwartet (2000)
Orkestmuziek: Concertino voor slagwerkorkest (1987); Epithalamia voor mezzosopraan, mannenkoor, strijkers, piano en slagwerk (1989); Nuits sans Sourires voor symfonisch orkest (1989); Utopia voor strijkorkest (1992); Concerto voor harmonie-orkest (1994); De Aanloop voor 15 instrumenten (1996)
Discografie
– O SALUTARIS (BRT Koor o.l.v. Vic Nees), BRT/LP 879301, 1984
– ACHT KINDERSTUKKEN VOOR PIANO “EILAND VAN EMMA” (Dirk Rombaut), Davidsfonds/infodok Cassette ISBN 90 6565 618 9, 1992
– Epithalamia (Collegium Instrumentale Brugense), RAADSELKRINGEN/ MYSTERY CIRCLES, Eufoda 1144, 1995
– Watermusic (Pianoduo Kolacny), RIFFS EN CLIFFS, BRTN/CD 9503, 1995
Links
©MATRIX
Teksten van Valerie Van der Speeten
Laatste aanpassingen: 2005