FONTYN Jacqueline (1930)

Biografie

Jacqueline Fontyn (Antwerpen, 1930) is componist, muzieklerares, dirigent en pianist. Dankzij haar lange en veelzijdige carrière wordt zij de Grande Dame van de Belgische componisten genoemd.  Fontyns werk is non-conformistisch, haar stukken ademen vrijheid en een kosmopolitisch wereldbeeld. Ze is niet bang van improvisatie of aleatoriek (toeval). Hoewel ze vertrouwd is met Schönbergs twaalftoonstechniek heeft ze er alleen in haar beginjaren mee gewerkt. “Te academisch”, aldus Fontyn. Haar lievelingscomponist is Bach, maar ze heeft ook invloeden meegekregen van Mozart, Haydn, Lutoslawski en Roussel.

Fontyn kreeg haar eerste pianolessen op haar vijfde jaar van Ignace Bolotine, die haar onmiddellijk op het spoor van improvisatie zette. Na een vervolgopleiding bij Marcel Maas begon zij in 1947 met lessen instrumentatie, muziektheorie en compositie bij Marcel Quinet in Brussel. Quinet raadde haar na enkele jaren aan eens “andere muzikale lucht” in te ademen en zo belandde zij in 1954 via Nadia Boulanger bij Max Deutsch in Parijs. Twee jaar later vertrok Fontyn naar Wenen om gedurende een half jaar orkestdirectie bij Hans Swarowski te studeren. Ze rondde haar vorming af met een driejarige opleiding aan de Koninklijke Kapel Koningin Elisabeth in Waterloo.

Fontyns professionele leven startte in 1963 aan het conservatorium van Antwerpen waar ze contrapunt doceerde. In 1970 verhuisde ze naar het conservatorium van Brussel om er contrapunt en compositie te onderwijzen. Na haar emeritaat in 1990 vervulde ze onderwijsopdrachten aan de universiteiten van Georgetown en Maryland. Masterclasses deed ze onder andere in grote delen van de Verenigde Staten, Egypte, Korea, Taiwan, China en Israël.  Intussen verzamelde ze een lange reeks onderscheidingen. De Prix de Rome (1959), Compositieprijs Koningin Elisabeth (1964), Prix Jeunesses Musicales de Belgique (1967) en de Prijs Arthur Honegger (1987) springen in ‘t oog. Jacqueline

Fontyn werkt vooral in opdracht en heeft haar eigen muziekuitgeverij, Perform our Music (POM).

 

Werkbespreking

Capriccio (1954) is haar eerste werk voor piano dat onder invloed staat van Max Deutsch. Het is geschreven in de twaalftoonstechniek, zij het in Fontyns kenmerkende vrije, ondogmatische stijl. Zij interpreteert de verwijde tonaliteit flexibel. In een opname met Robert Groslot (piano) wordt een onbekommerd trippelen afgewisseld met woedende crescendo’s in de lage registers en korte legato passages die onverwacht warm overkomen. De klassieke tonaliteit blijft met harmonische drieklanken en licht-dissonante tweeklanken binnen handbereik. De dynamiek in dit stuk onderstreept Fontyns nieuwsgierigheid en optimisme.

Deze nieuwsgierigheid verlangt zij ook van de luisteraar. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Filigrane (1969), haar eerste compositie voor harp en fluit. Ook voor het eerst ziet de componist af van het gebruik van een vaste maataanduiding. Het resultaat is dat de fluitist en de harpspeler elkaar moeten zoeken en dat de luisteraar in het begin weinig houvast heeft. Deze improvisatie die binnen de perken blijft, is typerend voor haar aanpak. In interviews verklaarde Fontyn dat zij geen voorstander is van open vormen, omdat zij haar uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het werk niet uit handen wil geven. Met Ephémères (1979) voor mezzosopraan en orkest wendt Fontyn zich tot het gebruik van modi, zij het opnieuw met een persoonlijke toets. Het stuk bestaat uit zes korte delen en is geïnspireerd op de poëzie van de Antwerpse dichter Robert Guiette. Zijn gedichten ademen discrete mystiek met hier en daar een vleugje humor. Guiette’s pöetica blijkt in Ephémères goed aan te sluiten bij de muzikale esthetiek van Fontyn. In een cd-opname met de Mahlerspecialiste Lucienne Van Deyck wordt de plechtige sereniteit van het eerste deel gevolgd door een tweespraak tussen de fagot en de zangeres waarin twijfel en onzekerheid overheerst. Deze maakt plaats voor passie die gevoed wordt door spectaculair bochtenwerk in de trillers van de strijkers, aangevuld met pauken en trombones. Het vierde deel beschrijft de nachtelijke natuur waarin klarinet en triangel een dansje aangaan met de springerige sopraan, alsof insecten hun bestaansrecht willen tonen. Arnold Schönberg, bij wie Fontyns docent Max Deutsch in de leer was, luistert hier nadrukkelijk mee. Het motief glijdt geleidelijk naar een litanie over de verloren kansen in dit leven. Het slot is dan ook karig, met een declamatorisch einde. In Méandres (2009), een septet voor blazers, strijkers en percussie laat Fontyn zien waar zij zich nu bevindt. Deze compositie is een borduurwerk van trillers, een fluweelzachte gong, een sprankelende triangel en luchtig wandelende melodische motiefjes. De gong suggereert het vertrekpunt van een muzikale reis. De inzetten die hierop volgen zijn korte speels draaiende motiefjes van lage strijkers en houtblazers, aaneengesmeed door piano en vibrafoon. Fluit en piccolo suggereren vogelgeluiden. Blijkbaar is de luisteraar vertrokken voor een vaartochtje op een slingerende rivier in het Amazonegebied. Latino slagwerk, lange rusten en pauken vertalen de geruchten van het oerwoud. Hier en daar komt zelfs een accordeon aan bod, wat eerder verrassend is in een kamerbezetting. Dubbelgrepen en trillers van de hoge strijkers klinken als golvende insectenzwermen die dan ineens blijven hangen wanneer toonloze pizzicati worden gespeeld. Het is Jacqueline Fontyn ten voeten uit: nieuwe mogelijkheden, ongebruikelijke instrumenten, gewaagde orkestraties, tongue-in-cheek nieuwsgierigheid en vooral: ver van alles wat ook maar in de buurt van dogmatisme komt. Alles kan, niets moet.

 

Werklijst

Symfonieorkest: On a landscape by Turner (1992)

Solo met orkest: Vent d’Est (1995) voor accordeon en strijkers

Vocaal: Psalmus Tertius (1959, voor bariton, koor en orkest), Ephémères(1979, voor mezzo-sopraan en 11 instrumenten, Sieben Galgenlieder (1994, voor sopraan, klarinet, cello en piano), Pro & Antiverb(e)s (1984, voor sopraan en cello)

Piano: Capriccio (1954), Ballade (1963)

Twee instrumenten: Filigrane (1969, voor fluit en harp), Sonate (1952, voor fluit en piano), Mosaïques (1965, voor klarinet en piano)

Zeven instrumenten: Meandres (2009)

 

Bibliografie

– THOMAS BEIMEL: Halo – Erkundungen zu einem Werk von Jacqueline Fontyn, Köln: Toccata 1991
– ULRIKE THIELE: Untersuchungen zum Instrumentalwerk von Jacqueline Fontyn, Leipzig, 2009
– BETTINA BRAND: “Jacqueline Fontyn, ein Portrait”, Neue Berlinische Musikzeitung, Berlin 1988
– BETTINA BRAND: Jacqueline Fontyn, Klangportrait, Berlin: Musikfrauen e.V. 1991
– THOMAS BEIMEL: “Life is a luminous halo – ein Portrait der Komponistin Jacqueline Fontyn”, Neue Zeitschrift für Musik, Mainz 2000
– KOLJA LESSING: Im gespräch über Jacqueline Fontyn Viva Voce, Frankfurt / Main, Winter 2000
– JACQUELINE FONTYN: Nulla Dies Sine Nota. Autobiografie, gesprekken en analyses. Duitse editie: Universal Edition Wien (2013), Franse editie: Aedam Musicae (2014)

 

Discografie

– EPHEMERES, PER ARCHI, HALO, PSALMUS TERTIUS – Aulos – MusiKado AUL66092
– CRÉNEAUX, BLAKE’S MIRROR, ARATORO, FRISES – voor harmonieorkest, WWM 500 03
– PRO & ANTVERB(E)S, MIME 2, SIX CLIMATS, SIEBEN GALGENLIEDER, LE GONG, MOSAÏQUES, MUSICA A QUATTRO – Cyprès ENKI Productions – CYP 4620
– AURA, DIURNES, CAPRICCIO, LE GONG, HAMADRYADES, MOSAICI, BALLADE, BULLES, SPIRALES – Aulos – MusiKado 66150
– SUL CUOR DELLA TERRA – OTR C10385
– VENT D’EST, IN THE GREEN SHADE, RIVAGES SOLITAIRES, GOEIE HOOP – Aulos – MusiKado 66157
– OEUVRES POUR ORCHESTRE – Cybele SACD 860.601
– QUATRE CONCERTOS : REVERIE ET TURBULENCE, CAPRICORNE, COLINDA, ES IST EIN OZEAN – Cybele 3 SACD KIG 005

 

Links





 

©MATRIX
Teksten van Wynold Verweij
Laatste aanpassingen: 2020